Avondlezing
Gisteravond half elf, U-Bahn station Wilmersdorferstrasse. Een jongeman, ik schat hem begin 20, Arabische afkomst, loopt op mij af. Hij draagt een dunne, slobberige, uitgerekte zwarte coltrui boven een grijze, wollen joggingbroek. Een outfit dat je thuis aanhebt als je op de bank de zaterdagavondfilm bekijkt. Hij loopt hier rond alsof dit zijn huis is. Ik hoop dat hij nu doorloopt maar nee, recht voor mijn neus blijft hij staan, op ongeveer een halve meter afstand. Ik kijk hem aan. Hij is ongeschoren, heeft een ingevallen gezicht en half lang haar, zwart, in krullende sliertjes. Of ik wat cocaïne voor hem kan hakken. Dat vraagt hij mij in het Duits. „Ik kan een brood voor je bakken“, antwoord ik spontaan. Vraag me niet waar dit antwoord vandaan komt, ik weet het niet. Dit zijn situaties die zich voor de eerste keer voordoen en daar past alleen een reactie bij die uit het niets komt.
De jongen kijkt verrast en weet niet goed wat te doen. Dan stapt hij opeens naar voren. Ik blijf staan waar ik sta en haal diep adem. Na twee glazen wijn acht ik mezelf nog redelijk nuchter. Wat gebeurt er nu? Rustig blijven. De jongen slaat zijn armen om mij heen, drukt kort zijn lippen in mijn nek en zegt dat ik hem bescherm. Ik laat alles gebeuren als in een film en denk alleen, ik hoop dat hij nu wel doorloopt. Hij loopt inderdaad verder, twee meter. Voor een bankje met een verliefd stelletje twintigers blijft hij weer staan. Hij spreekt ze aan. De verliefden kijken verschrikt, willen eigenlijk weg maar blijven zitten.
Het digitale vertrekbord geeft geen wachttijd meer aan. De metro kan ieder moment het station binnenrijden. De jongen die ik een zelf gebakken brood aanbood praat nu via een apparaatje dat ik ken van mensen die aan keelkanker lijden. Het is een vreemd, ingeblikt computergeluid. Hij speelt ermee alsof het een speelgoedrobot is die hij zojuist cadeau heeft gekregen. Hij zwaait met zijn armen, laat het apparaatje rare geluiden maken, lacht en loopt weer verder. Zou hij keelkanker hebben, verslaafd zijn en enkel nog bewegen tot hij erbij neervalt? Ik besef dat ik me midden in een dramatische scene op een Berlijns U-Bahn perron begeef.
Waarom vloog hij mij in de armen, vraag ik me af. Vorige week schudde voor een supermarkt een verkoper van de daklozenkrant mij heel lang de hand, het leek alsof hij niet meer wilde loslaten. Het was een Roemeen, die mij vertelde over zijn ellende in Roemenië. Popescu, zei ik. Van Basten, glunderde hij. Voetbal heelt wonden. Ook in Amsterdam, bijna 20 jaar geleden, trad ik onbewust in de wereld van de verslaafden, zwervers en daklozen. Ik liep er altijd eventjes doorheen, net als vanavond. Waarom loop ik altijd eventjes door die wereld, vraag ik me af en stap in de metro naar huis. Ik zit in een voor zaterdagavond rustige coupé. Geen dronken toeristen of agressieve voetbalsupporters maar een doodgewone Berlijnse mix van diverse mannen en vrouwen uit diverse werelden en werelddelen. Iedereen is met zichzelf bezig en dat is ook goed zo.
Ik wil iets over de lezing schrijven, schiet mij te binnen. De lezing die ik bezocht voordat ik het perron van station Wilmersdorferstrasse opstapte. Vanavond las de Zweedse schrijver Lars Gustafsson uit zijn nieuwste roman “Der Mann auf dem blauen Fahrrad. Träume aus einer alten Kamera” voor. De tekst is geïnspireerd op 10 foto’s die zijn vader in de jaren twintig maakte. Het was dat een vriendin mij vroeg of ik zin had om mee te gaan, anders was ik nooit op het idee gekomen om vanavond de Buchhändlerkeller, die geen kelder is, te bezoeken.
Veel te vroeg sta ik al voor de deur van het zaaltje voor literaire lezingen en wacht op de vriendin, die met de fiets zou komen. Mondjesmaat druppelen de bezoekers binnen. Kort voor het begin komt de vriendin aangefietst. We gaan naar binnen. Ik vrees dat het bomvol is, maar dat valt reuze mee. Er zijn nog plaatsen vrij. De laatste keer dat ik hier was las Arnon Grünberg voor. Ik herinner me dat het zaaltje propvol was en het iedereen het erg warm had.
Sinds dat bezoek ga ik er altijd vanuit dat het hier propvol is. Dat heb ik ook bij restaurants. Soms kan ik veel te lang door de stad lopen op zoek naar een eetgelegenheid, omdat in mijn ogen alle restaurants propvol zitten. Dat blijkt vaak op een illusie te zijn gebaseerd. Er is altijd wel plaats voor één persoon. Waarom ik denk dat alle restaurants altijd propvol zitten, dat is voor mij nog een raadsel dat ik ooit hoop op te lossen.
Agneta Blomqvist verschijnt als eerste achter de voorleestafel. Zij is de echtgenote van Lars Gustafsson. Samen schreven ze het boek “Das Lächeln der Mittsommernacht”. “Ieder z’n eigen hoofdstukken natuurlijk“, legt ze uit. „Dat is goed voor de relatie, samen schrijven“, voegt ze eraan toe. Dan leest ze het eerste verhaal voor. Het zware Zweedse accent zorgt ervoor dat ik het nauwelijks kan volgen. Na een minuut of twintig komt de Zweedse maestro zelf aan het woord. Ik hoop dat zijn uitspraak van het Duits beter is dan die van zijn vrouw, maar mijn hoop blijkt vergeefs. Ook hier luister ik naar een verhaal waarvan veel fragmenten mij niet bereiken. Grünberg sprak daarentegen perfect Duits, maar daar schiet ik deze avond niets mee op.
De sfeer in het zaaltje lijkt op die van het postkantoor bij mij in de buurt. De mensen kijken elkaar zo nu en dan aan, maar blijven wachten. Vanavond wacht iedereen op de persoon die na de lezing een vraag aan de schrijver wil stellen. Aai, ik vind het altijd pijnlijk als het dan zo stil blijft, geen idee waarom. Niemand heeft een vraag. Normaliter kan ik wel een vraag verzinnen, maar ik heb nog nooit iets van Gustafsson gelezen en dus vraag ook ik niets.
Gelukkig stelt iemand voor dat hij dan nog maar een verhaaltje moet voorlezen. De aanwezigen juichen en roepen ‘Zugabe’, want de pijnlijke stilte is doorbroken, hoera, hoera. De blik van Gustafson kan ik niet goed waarnemen. Misschien denkt hij wel “shit, moet ik nog een verhaal voorlezen.” Zal ik hem dat vragen? Nee. Ik luister naar een verhaal waar ik opnieuw geen touw aan kan vastknopen. Iets met treinen en goederen.
De vriendin biedt mij haar excuses aan. Zij kon de verhalen evenmin goed volgen maar had mij gevraagd om mee te gaan. Ik wuif de excuses weg, want uiteindelijk is het mijn eigen beslissing geweest om de lezing te bezoeken. “En bovendien kun je ook over dergelijke avonden altijd wel een stukje schrijven”, stel ik haar gerust.