Onderweg
“Cees Nooteboom over de Duits – Nederlandse verhouding”. Zo luidde de titel boven het bericht in het programmablad van cultureel centrum Bilderhaus in Gschwend. De titel was afkomstig van de organisatoren. Deze mensen hadden een interessant programma in elkaar gezet. Een lokale krant berichtte over deze bijzondere avond en deze lokale krant kondigde duidelijk aan dat de avond over de Duits- Nederlandse verhoudingen zou gaan.
Eén iemand wist echter niets van dit boeiende programma en dat was Nooteboom zelf. Dit vertelde hij al meteen aan het begin van de avond. Hij wilde niet over de Duits – Nederlandse verhouding spreken, maar over zijn nieuwe boek Brieven aan Poseidon. ‘Over die Duits – Nederlandse verhouding is al genoeg geschreven en gezegd. Het wordt vanavond geen politieke avond.’ Zo, de schrijver had gesproken. Dat sierde hem, ondanks het stille gemopper onder de aanwezigen. Niemand mopperde hardop, en terecht. De schrijver bepaalt de avond, niet de organisatie.
Voor mij was het verloop van de avond redelijk saai, want Nooteboom las ruim drie kwartier verhalen voor die ik de afgelopen dagen al had gelezen. Maar ik liet me meevoeren in zijn vragen aan Poseidon en dat beviel goed. Na afloop vroeg ik hem of hij zijn eerste gedichtenbundel De doden zoeken een huis (1956) wilde signeren. Nooteboom reageerde verrast. Natuurlijk had hij er niet op gerekend dat een Nederlander in Gschwend met zijn allereerste gedichtenbundel op de proppen zou komen. Het was het boekje dat ooit door de Nederlandse regering werd bekroond met de reisbeurs 1955.
Voor de liefhebbers; de oorspronkelijke titel luidde Kleine cantate van het voortdurend overlijden, aldus de tekst op de laatste pagina. Dit dunne boekje kocht ik onlangs bij de Slegte in Antwerpen, het was het allerlaatste gebruikte exemplaar.
‘Dat is ook een bekende essayist’, zei Nooteboom. ‘Leeft hij nog?’
Ik keek hem verbaasd aan. Over wie had hij het? Hij wees op de met pen geschreven naam onderaan op de eerste bladzijde; Georges Wildemeersch. Ik had die naam ook wel gezien, maar er verder geen aandacht aanbesteed. Voor mij was het de naam van de vorige eigenaar van het boekje, niet meer dan dat.
‘Toevallig dat ik juist dat boekje in handen heb’, zei ik.
‘Of misschien ook niet’, liet ik er op volgen. De dichter grijnsde.
Al met al was het zeker de moeite waard om naar Gschwend af te reizen. Zo sprak ik in de trein tussen Berlijn en Nürnberg bijvoorbeeld nog enkele uren met een kinderpsychiater uit New York. Hij was op weg naar een Volksmusikfestival in het Oostenrijkse Gmunden. We spraken over drugsproblemen van kinderen in New York City, over Cees Nooteboom, Zalando, Woody Allen, Udo Jürgens (Ich war noch niemals in New York) en nog zeker honderd andere onderwerpen. De situatie was absoluut interessant en deels ook absoluut absurd. Weken later heb ik nog tevergeefs contact gezocht met de kinderpsychiater. Misschien is hij wel in Gmunden gebleven.
Kleine update: Cees Nooteboom ontmoette ik later dat jaar in Berlijn- Hij was te gast in het Berliner Ensemble. Ook die avond legde ik vast op dit blog en wel onder de titel ‘Verhalen over vertalen‘.