Ook dat nog
Ratten experimenteren met mensen
Vader en zoon rat zitten gemoedelijk aan een tafeltje in hun stamcafé.
„Vroeger werden we vaak ingezet voor onderzoek“, vertelt vader.
„Je overgrootvader was een laboratoriumrat. Hij werd niet oud. Weet je jongen, het was voor die ratten geen pretje om laboratoriumrat te zijn. Aan de andere kant hielpen ze de mensen bij belangrijke onderzoeken. Dat weer wel.”
„Dat weet ik, vader. Maar wat ik heb ontdekt bij de mensen, dat is toch ook van grote waarde?“
„Natuurlijk jongen, het laat zien dat een mensenlichaam niet alleen een lichaam is. Hoe kwam je ook alweer op het idee?
„Door die schrijver, hoe heet ie ook alweer?“
„Je bedoelt Anton Koolhaas, onze grote mensenvriend?”
“Nee, niet Anton, hoewel dat natuurlijk een bijzonder mens was. Hij had oog voor ons en ook voor de muizen, kippen, varkens, eenden, noem maar op. Nee, hij heette anders. Hij had net als Anton ook een boekje geschreven over kippen, varkens en andere dieren. Ik lees het nog wel eens, die mini-verhaaltjes met Jaap de brilslang en de koffiekat die in een theeplantage woonde.”
“Ah, Campert, Remco Campert.”
“Ja, die! Hij schreef ooit een kort verhaal over een bekende Nederlander die was uitgenodigd om op televisie iets over zijn ervaringen in Parijs te vertellen. Een hilarisch verhaal, waarbij de arme dichter Flip Toussaint wordt verwisseld met Philip Courant.”
“Uh..??”
“Ik ben nog niet klaar. Het idee ontstond door een behoorlijke omweg. Dus Flip Toussant bleek niet dé Frankrijk kenner Philip Courant te zijn. Bij mij knaagde het dagen lang, omdat ik niet precies wist wie Campert met Philip Courant bedoelde. Ik zag de man voor me, maar zonder naam. Tijdens een spelletje Mens erger je niet schoot de naam me opeens te binnen; Jan Brusse. Ik googelde en stuitte onverwacht op het onderwerp claustrofobie. Jan Brusse had hier namelijk, naast zijn boekjes over Parijs, een autobiografisch werkje aan gewijd.”
“Dat is wel een hele lange omweg!”
“Ja en nee. Zonder die omweg was ik nooit met het onderzoek begonnen. Maar goed. Uiteindelijk, na het onderzoek, realiseerde ik me dat de naam Philip Courant een knipoog naar Philip Frerics moest zijn. Goed dat ik die knipoog niet meteen zag, want anders had het onderzoek niet plaatsgevonden.”
“En die man, die Jan Brusse, die was claustrofo…wat zei je nou?”
“Claustrofobisch.”
“En hoe zie je dat dan?”
“Dat zie je niet.”
“Dat zie je niet? Maar hoe weet je het dan?”
“Onderzoek, pa. Ik wilde het weten. Dus namen we twee mensenlichamen waarvan eentje met hoogstwaarschijnlijk claustrofobie.”
“En toen?”
“Eerst hebben we een lifttest uitgevoerd. We zetten beide lichamen voor een geopende liftdeur en duwden ze voorzichtig naar binnen. Het ene lichaam liep rustig vooruit en er verscheen zelfs een lach op het gezicht. Het andere lichaam verstijfde, er kwamen kreten uit en we moesten het met drie andere ratten in bedwang houden. Toen hebben we dat lichaam met touw omwikkeld en in de lift gezet. Uit de mond van het vastgebonden lichaam kwam speeksel, alles trilde en schudde, niet normaal! Terwijl dat andere lichaam, ook van een mens, ontspannen in de spiegel van de liftruimte keek en de haren op het hoofd fatsoeneerde.”
“Twee dezelfde lichamen?”
“Ja, min of meer. Honderd procent identiek zijn die mensenlichamen nooit. We hebben alles wat we hebben waargenomen direct opgeschreven. Daarna kwam de tunnel.”
“De tunnel?”
“Ja, sommige ratten beweren dat mensenlichamen ook bij tunnels afwijkend gedrag vertonen. Dat wilden we natuurlijk wetenschappelijk bewijzen.”
“En?”
“Het was een tunnel van 200 meter, met een bocht. Dus je kon het einde niet zien. In het midden van de tunnel stond een mooi gedekte tafel met brandende kaarsen. Voor de rest was het vrij donker in de tunnel. Op die tafel stonden karaffen met water, flesjes frisdrank, glazen wijn en diverse soorten bier. Ook bevond zich op die tafel een grote zilveren schaal met heerlijke sandwiches erop, omringd door witte, porseleinen schalen met de lekkerste salades. We hadden onze testlichamen acht uur geen voeding meer gegeven, alleen zo nu en dan een glas water. Om het tafereel nog aantrekkelijker te maken stond links van de gedekte tafel een jonge vrouw in verleidelijke, sexy kleding. Aan de andere kant stond een aantrekkelijke jonge man in sexy kleding. Op vijftig meter afstand voor de tunnel lieten we de twee lichamen tegelijkertijd los.”
“Ze renden de tunnel in?”
“Ja, de man die eerder zijn haar fatsoeneerde rende de tunnel in, nam een grote slok bier, beet woest in een sandwich en sloeg zijn arm om de aantrekkelijke vrouw.”
“En het andere lichaam?”
“Dat lichaam liep aarzelend tien meter naar voren en bleef staan. Het lichaam schudde, wederom hoorden we krijsende geluiden en daarna lag het plat op de grond,”
“Dood?”
“Nee, niet dood. Maar het wilde niet meer. Raar hè? Je zou denken, twee vrijwel identieke mensenlichamen, die moeten toch hetzelfde reageren op die heerlijke vooruitzichten.”
“Dat is inderdaad raar. En, weten jullie al waarom die lichamen zich anders gedragen?
“We zijn nog in de onderzoeksfase. We vergelijken deze gegevens met het andere onderzoek, waarbij we twee lichamen een zwembad in duwden. Het ene lichaam vloog er bijna van zelf in, het andere lichaam gilde en wilde niet te water. Er moesten vijf ratten aan te pas komen om het in het water te krijgen. Eerlijk gezegd was dat geen leuke aanblik, maar goed, het diende de wetenschap. Het sputterende lichaam hebben we er wel weer snel uitgehaald.”
“Dus weer lichamen die verschillend reageren. Raar, vind je niet?”
“Daarom doen we ook dit soort onderzoeken, pa. Ratten zijn anders. We hebben de waterproef ook met oom Henk en tante Annie uitgevoerd.
“Met Henk en Annie?!!”
“Ja, in ondiep water natuurlijk. We hebben ze er gewoon in geduwd. Ze werden nat, voor de rest was er niets aan de hand. Niet te vergelijken met mensen!”
“Ik snap dat niet. Ze zien er toch allemaal min of meer hetzelfde uit. Waarom reageren ze dan anders?”
“Het onderzoekt loopt nog, pa. We denken dat het wezens zijn die nooit hetzelfde zijn, dat ze altijd veranderen. Het lichaam dat meermaals gewoon in het water sprong, weigerde namelijk opeens. Tja, probeer dat maar te verklaren.”
“Zoon, waar ben je aan begonnen? Ik zou zeggen, laat ze maar gewoon gaan, die mensen. Het lijkt erop dat ze onverklaarbaar zijn.”
“Ja, pap, dat vrezen wij ook. Het zijn onverklaarbare wezens die naar alle waarschijnlijkheid zelf niet weten waarom ze er zijn.”
“Ook dat nog!”
“Ja, pa, ook dat nog!”