In een Duits vluchtelingenkamp
De voormalige militaire kazerne in het Beierse stadje Zübenbach is als vluchtelingenkamp ingericht. Het opmerkelijke aan dit kamp is dat er geen asielzoekers uit Servië of Syrië verblijven, maar dat hier geboren en getogen Zübenbachers worden ondergebracht. Zij vormen een groter probleem dan de vluchtelingen uit het buitenland.
In de kantine zitten 15 mannen in de leeftijd van 20 tot 40 jaar. De meeste hebben kort geschoren koppen, dragen joggingbroeken en zwarte shirts. Ze zitten hier niet vrijwillig, maar ook niet gedwongen. Groepsleider Helmut Hoffmann, een 65-jarige filosoof én psychiater, legt uit waarom. ‘Iedereen weet dat Duitsland momenteel veel vluchtelingen opvangt. Dat zijn mensen uit oorlogsgebieden en landen waar de bewoners hun leven niet zeker zijn. De stad Zübenbach heeft die mensen ook ondergebracht, maar niet hier. De groep mensen die je hier ziet bestaat uit stadsgenoten die echter ook op de vlucht zijn. Ze kunnen namelijk niet met de nieuwe groep mensen uit die andere landen door één deur en dat is een groot probleem. Deze mensen zijn op de vlucht voor hun eigen gevoelens.’
Ik probeer te begrijpen wat de heer Hoffmann zegt. ‘Dit zijn dus ook vluchtelingen?’ Ik kijk ondertussen naar de groep Duitsers die ik ervan verdenk lid te zijn van een extreemrechtse organisatie. Mijn vermoeden blijkt juist. ‘Ja, het zijn meestal jongens die niet met de vluchtelingen uit het buitenland kunnen omgaan. Voorheen waren ze al op de vlucht voor hun gevoelens jegens mensen die niet uit Zübenbach komen. Als ze in contact komen met mensen uit een ander land en dus ook nog eens uit een andere cultuur, dan weten ze zich geen raad. Ze worden agressief, zoeken kameraden op die ook op de vlucht zijn voor hun gevoelens en zo ontstaat er een groep mensen die hun afkeer van asielzoekers niet onder stoelen of banken steekt. Vooral op de social media maar ook op straat gaan ze openlijk tegen de vluchtelingen te keer om hun angst voor de buitenlanders te verbergen. Die buitenlanders doen echter geen vlieg kwaad en dat jaagt ze vreemd genoeg de meeste angst aan. Dat die mensen gewoon aardig willen zijn, lief zelfs. Dat trekken ze niet.’
Nu begrijp ik wat Helmut zegt. Deze groep jongeren heeft last van opstandige gevoelens als ze met mensen omgaan die van buiten komen maar open en aardig zijn. Daarom blijven ze hun hele leven lang in het dorp of de stad waarin ze opgroeien. Ze willen niet lief en aardig met vreemdelingen omgaan. De groepsleider knikt. Volgens hem is dat een essentieel probleem. ‘Wacht even, dan haal ik Eri erbij, zo noemen we hem. Hij is een vluchteling uit Eritrea.’ De mannen aan de tafel in de kantine staan dreigend op en werpen agressieve blikken richting Eri. Dan klinkt er gezoem en deelt totaal onverwacht een transparante schuifwand de kantine in tweeën. Ik sta met Helmut aan de kant van Eri. Een Duitse ‘vluchteling’ gooit een stoel tegen de wand.
‘Die wand is tegen alles bestand’, legt Helmut kalm uit.
‘Waarom smeet jij die stoel naar Eri?’ hoor ik Helmut nu vragen. Zijn stem klinkt uit de luidsprekers in mijn gedeelte van de zaal. Helmut zelf bevindt zich aan de andere kant van de wand.
‘Ik weet niet,’ antwoordt de jongen.
Eri blijkt een vrolijke, open man van een jaar of dertig. Hij kijkt mij lachend aan.
‘They hate me,’ zegt hij.
Ik knik.
‘Ik weet het niet,’ zegt de jongen die de stoel smeet en Kai Uwe heet. Eri steekt zijn hand op en groet Kai Uwe.
‘Hij groet je’, zegt Helmut. Kai Uwe kijkt Eri aan.
‘Waarom groet hij?’ vraagt Kai Uwe, die niet de indruk maakt heel erg snugger te zijn.
‘Hij wil geen ruzie, hij vertelde me net dat hij zelf ook zijn eigen land zou verdedigen, net als jij.’
‘Dat zei hij?’ vraagt Kai Uwe. ‘Net als de indianen? Die worden ook bedreigd, net als wij!’
‘Ja, Kai Uwe, net als de indianen. Maar Eri komt hier niet om land af te pakken, hij is geen vijand. Hij wil hier schuilen en daarna terug naar Eritrea en zijn eigen land opbouwen. Hij begrijpt jou heel goed.’
‘Hoezo?’
‘Hij zei me, dat hij ook een stoel zou gooien als een Duitser zomaar zijn land binnenkwam om er te wonen. Sterker nog, hij zou zelfs schieten.’
‘Oh, cool. Wist ik niet. Hij zou op mij schieten?’
‘Als jij zijn land inneemt, ja.’
‘Maar ik neem zijn land niet in. Ik blijf hier, in mijn land. Hij neemt mijn land in!’
‘Nee, Kai Uwe, hij komt niet om het land in te nemen. Hij zoekt bescherming.’
Kai Uwe kijkt om naar zijn kameraden, die allemaal hun schouders ophalen. Niemand lijkt te begrijpen wat er aan de hand is.
‘Hij is een buitenlander, een vluchteling, Duitsland voor de Duitsers,’ schreeuwt Kai Uwe opeens.
‘Ja!’ klinkt het in koor bij de anderen en iedereen zwaait met zijn vuist.
‘Hij is op de vlucht voor moordenaars in zijn eigen land,’ vertelt Helmut.
‘Moordenaars?’ vraagt Kai Uwe.
‘Ja, hij komt hier niet voor de lol. Als jij hem helpt om die moordenaars in Eritrea te verdrijven, dan wil hij in Eritrea wonen. Dat vindt hij veel leuker dan hier in Duitsland.’
Kai Uwe lijkt na te denken.
‘Hij houdt zich aan de Duitse wet?’
Helmut kijkt verbaasd.
‘Ja, natuurlijk doet hij dat.’
‘Hmm’. Kai Uwe peinst.
‘En hij wil ook werken, handen uit de mouwen, je weet wel.’
‘Natuurlijk wil hij dat, Kai Uwe. Hij wil graag een bier met jullie drinken, dat vraagt hij me iedere dag.’
Kai Uwe kijkt naar zijn vrienden.
‘Nou ja, waarom niet.’
‘Eén bier,’ zegt Kai Uwe, ‘en dan kijken we verder.’
Helmut haalt Eri en ik deel halve liters bier uit.
‘Wie is dat?!’ vraagt Kai Uwe opeens.
‘Een Nederlander. Hij schrijft over ons, een journalist.’
‘Lügenpresse’, roept Kai Uwe.
‘Ik schrijf over dit merk bier, meer niet,’ zeg ik en wijs op de krat.
Gelukkig is Kai Uwe niet al te snugger.
‘Dan is het goed,’ zegt hij en klingelt met zijn fles tegen mijn fles en tegen die van Eri. Iedereen klingelt met flessen en iedereen roept proost. We drinken nog een paar flessen leeg. Eri lacht, Kai Uwe lacht en Helmut geniet.
‘Vluchtelingen onder elkaar,’ zegt hij.
‘Proost.’
‘Proost.’
Voor de zekerheid: bovenstaand verhaal is fictief!