Caissières Albert Heijn letten op oudere klanten
– Mijnheer?
– Ja?
– Uw pasje. Uw pasje zit er verkeerd om in.
– Ah, sorry, ik kom uit het buitenland, Berlijn.
– Mijnheer?
– Ja?
– Het pasje doet het niet.
– Doet het niet?
– Nee, het pasje doet het niet.
– Ah, verkeerde pasje, ik word ook een dagje ouder. Oeps, weer die rits van de rot portemonnee. Ik moet een keer een nieuwe portemonnee kopen. Een momentje. Ah, dank u voor het meehelpen. Normaal gesproken heb ik nooit zo veel kleingeld bij me. Maar goed, in Duitsland krijg je iedere cent terug als je ergens iets koopt. Ik kan trouwens ook cash betalen schiet me nu te binnen.
– Mijnheer?
– Ja, daar ben ik weer. Kijk, hier is vijftig euro.
– Dank u. Kijkt u eens, hier is uw wisselgeld en dat is Martha. Zij is vrijwilligster en wil graag met u praten over Berlijn en uw kapotte portemonnee.
– Martha?
– Dag mijnheer. Is het gelukt met de boodschappen. Dat is niet zo gemakkelijk meer hè, vandaag de dag?
– Bent u Martha?
– Komt u toch mee, drinken we eerst een kopje koffie. Oh, er zit een vlek op uw jas. Lukt het tandenpoetsen niet meer helemaal zoals u wenst, mijnheer?
– Ja, dat overkomt me wel vaker, snel tandenpoetsen en voor je het weet zit de tandpasta onder je neus en op je jas,
– Goh mijnheer, dat is me wat. Hier is uw koffie. Goed dat de caissière mij heeft geroepen, dan kunnen wij even praten.
– Ja. Maar Martha, wat is hier eigenlijk aan de hand? Ik heb het idee in een soort verborgen camera scène te zitten. Waar is Ralph?
– Ralph?
– Ralph Inbar, met die banaan en de camera.
– Mijnheer, ik weet niet wie u bedoelt, maar het komt allemaal goed. Momentje, even een sms’je.
– Dag mijnheer, ik ben Willem.
– Willem? Ik had Ralph verwacht.
– Ja, dat zei Martha mij al. Ik ben de huisarts hier.
– Het wordt steeds gekker.
– Zo is het mijnheer.
– Ik moet er nu echt vandoor, op weg naar Berlijn. Ik wilde eigenlijk alleen boodschappen doen.
– Rustig mijnheer, Berlijn kan wachten. Bij ons bent u in goede handen. Mijnheer, kom terug!! Zie jij hem nog, Martha?
– Daar, daar gaat ie, in die groene wagen.
– Die wagen heeft een Duits nummerbord.
– Een B. Is dat niet de B van Berlijn?
– Je hebt gelijk Martha, dat is de B van Berlijn.