Poëzie in crisistijd

Martinus Nijhoff (1894-1953). Foto: Wikipedia
Hoe staat het met de poëzie in crisistijd? Die vraag stelde Martinus Nijhoff zich ooit in een stuk over zijn eigen werk. Het is interessant om die tekst nog eens te lezen, omdat we momenteel ook in een crisistijd leven. “Wat voor belangstelling kon poëzie nog vergen in een tijd, dat de goederen produktie niet meer rendeert”, schreef Nijhoff letterlijk:
“Dat woord ‘crisis’ van de kelner liet me niet met rust. De poëzie in luxe-tijd mocht tekort geschoten zijn, in de mate dat zij meer zelfverheerlijking dan zelfverdieping gebracht had, – en aan iets dergelijks kon men geen enkel groot dichter schuldig verklaren -, maar hoe stond het met de poëzie in crisistijd? Wat voor belangstelling kon poëzie nog vergen in een tijd, dat de goederen produktie niet meer rendeert? De straatlantaarns, een voorbijratelende tram, een op post staand politieagent bewezen zeer duidelijk, dat de wereld doorging, dat de producerende organen voortgingen licht, kracht en energie af te zenden, dat de mensenwereld al een soort blinde methode bereikt had, en dat de onderdelen voortgingen te circuleren als de sterren in een sterrenbeeld. Welke omwenteling de wereldgeschiedenis ook in petto heeft, deze orde van treinen, stoomboten, vliegmachines, fabrieken, disciplinaire tucht, zal zij moeten overnemen. De mens heeft een technische structuur over de wereld aangelegd, en deze structuur werkt even perfect als de jaargetijden, als dag en nacht, als geboorte en dood in de natuur.”
Even verderop vindt hij, “verzen kunnen in crisistijd juist van groot belang zijn. De wereld ligt ondersteboven. De oude orde, dat is wel zeker, dat zegt iedereen min of meer vriendelijk of bedekt, komt nooit terug. Er zal een nieuwe orde komen, een nieuw niveau, waarbij de oude ruimte plaats zal maken voor een door de mensheid geconstrueerde ruimte. De menselijke ziel moet aangepast worden aan hetgeen de menselijke techniek schijnbaar argeloos tot stand heeft gebracht. De kunst kan bij dit aanpassingsproces een grote rol spelen. De poëzie moet voor de toekomst werken, d.w.z. zich de toekomst als reeds bestaand indenken en daar als het ware voor de menselijke ziel kwartier maken.”
Lees hier het hele stuk uit “Verzameld werk II. Kritisch en verhalend proza“: https://www.dbnl.org/tekst/nijh004verz02_01/nijh004verz02_01_0286.php