OP HET EERSTE GEZICHT

Uit “tjeempie! of liesje in luiletterland” van remko kampurt

Deze bijdrage vond ik tijdens het opruimen van oude cd’s en diskettes. Ik herinner me nog dat ik ooit een boekje wilde maken met de eerste vijftig woorden van vijftig schrijvers. Dat idee ontstond in de jaren negentig, het tijdperk waar internet nog in de kinderschoenen stond. Om erachter te komen hoeveel tijd het maken va een dergelijk boekje in beslag zou nemen, begon ik met het opschrijven van de eerste vijf regels van vijf schrijvers. Daar is het bij gebleven.

De eerste vijf regels van vijf boeken van vijf Nederlandse auteurs

1. J. Brouwers

1. Zomervlucht

2. Joris Ockeloen en het wachten

3. Het is niets.

4. Zonder trommels en trompetten.

5. Zonsopgangen boven zee

2. J. Bernlef

1. Paspoort in duplo

2. De naam

3. De drie vrienden

4. Het doel van de reis

5. De verdwijning van Kim Miller

3. R. Campert

1. Liefdesschijnbewegingen.

2.Het leven is verrukkulluk

3. Tjeempie! of Liesje in Luiletterland

4. Na de troonrede 1976

5. Gouden dagen

4. Johnny van Doorn

1. De geest moet waaien

2. Mijn kleine hersentjes

3. Langzame wals.

4. Gevecht tegen het zuur

5. Door deweken heen

5. A. Koolhaas

1. Meneer Tip is de dikste mijnheer

2. Vergeet niet de leeuwen te aaien

3. Er zit geen spek in de val

4. De trechter

5. Een gat in het plafond

JEROEN BROUWERS

Zomervlucht

Tegen de ochtend verscheen zij buiten het raam, in helder zonlicht. Meteen voelde hij zich verkillen van ontroering en aanbidding. Ze stond tegen de achtergrond van een haventje,- met de hand waarmee ze hem wenkte, wees ze naar een bepaald zeilschip, dat gereed lag om af te meren.

   Ga je mee, Reinier?

   Hoewel hij bereid was, ogenblikkelijk alles in de steek te laten om haar te volgen, kon hij zich niet bewegen.

Joris Ockeloen en het wachten

Joris Ockeloen verwerpt het plan om eindelijk op te staan, zijn benen te strekken, met zijn handen op zijn rug wat te gaan lopen, zijn passen te tellen, en uit te maken of de hal inderdaad vierkant is, zoals hij denkt. Wanneer hij zich maar even beweegt kraken de rug- en armleiningen en de zitting van de rieten stoel die hem uren geleden is aangewezen en die hij sindsdien niet heeft durven verlaten. Ieder geluid wordt hem kwalijk genomen. De schrijvende non aan de andere kant van de hal zit daar speciaal om zich over geluiden op te winden.

   De hal ligt diep in de kraamkliniek.

Het is niets

Steeds als het voorkomt, het idee dat het iets betekent wan­neer ik de laatste sigaret uit het pakje aansteek met toeval­lig ook de laatste lucifer uit het doosje.

   Betekent het iets?

   Vandaag kwam het voor dat het zelfs de allerlaatste lucifer in huis bleek te zijn en dat die uitging voordat ik de vlam naar mijn mond had gebracht.

   Zo ja, wat betekent het dan?

Een mond vol ruïnes.

Zonder trommels en trompetten

… te Vossem, in Belgisch Brabant, onder de rook van Brussel en evenzeer onder die van Leuven. In bannelingschap, alleenge­latenheid en afgezonderdheid, terwijl de sfinx mij weer be­spiedt en er wordt geritseld en gekraakt en er ook een zacht maar aanhoudend hoongelach wordt waargenomen. Het regent, o wat regent het; soms dringt de aanhef van een door de wind gezongen lied, dat zwarigheid en drukkende gedachten optoept, tot mij door.

   Kat Carrabas, markies van Vossem en aanpalende heerlijkhe­den, ligt ziekt in zijn mandje en kermt. Wat kan ik voor hem doen?

Zonsopgangen boven zee

Deze Aurora zet de hengseltas vol alcohol en eterij, overvloe­dig voldoende voor de nachten en dagen die nu volgen, op het trottoir tussen haar laarsjes. Ze heeft beide handen nodig om de bekraste en gebladderde voordeur van het slot te krijgen en vervolgens het gewicht van haar hele lichaam om hem open te stoten. Lachend kijkt ze naar me om. Ik maak een geheugenfoto van haar, om later, wanneer ik maar wil, als ik misschien aan haar terugdenk– Ze zegt iets, of roept iets, dat ik niet versta.

J. BERNLEF

Paspoort in duplo

Lex Oudshoortn keek door de ramen van de hotelkamer naar buiten. Achter zijn vrouw, die met lange vlugge spiegelbeeld­vingers hun koffer uitpakte op het brede bed, moest de rivier zijn. Hij blies de laatste rook uit die langzaam over het glas naar boven tastte. Terwijl de sigarettepeuk zijn nagels schro­eide draaide hij zich om.

   ‘Heb jij hier ergens een asbak gezien?’

De naam

Sven Brolin en Elisabeth Hwarfner waren getrouwd, al meer dan twintig jaar, toen het gerucht de ronde deed. Dominee Hjalmar Andersson moest het verspreid hebben. Hij was de enige die het kón weten. De mensen stonden versteld. Iedereen had Sven en zijn vrouw, de kleine dikke Elisabeth, al jaren geaccepteerd in hun dorpje waar zij eenentwintig jaar geleden vanuit het barre Norland naar toe waren gekomen, naar hier: het groene, warme merenland.

De drie vrienden

Zenuwachtig naar buiten turend iedere keer als de trein vaart minderde zag ik tenslotte in een flits het verlichte bord met de naam van het dorpje erop. De trein stopte en ik stapte uit.    Niels had niet te veel veel gezegd toen hij dit een woeste­nij noemde. Voor mij stond een verlicht gebouwtje dat voor de helft als wachtkamer diende en voor de andere helft als bureau voor de stationschef die net naar buiten stapte, toen ik de trein uit kwam, het spiegelei onder zijn arm geklemd, het rechterbeen stijf naar voren zwaaiend. In de wachtkamer zat een oude man met een grote pet op.

Het doel van de reis

De fabriek die het paardebloemen verdelgend middel verkocht heette Johan Johansson AB, een eenvoudige naam waarachter zich een klein maar zeer modern grotendeels uit glas bestaand fabriekscomplex bleek te verbergen. Achter het glas bewogen zich figuren in lange witte jassen door de fabriekshal. Toen ik dichterbij kwam zag ik dat het vrouwenbenen waren.

  Ik had mijn donkerblauwe pak aan. In de broek zat een scher­pe vouw, die had Diana er gisteravond in geperst; mijn zwarte schoenen waren in lang niet gepoetst.

De verdwijning van Kim Miller

7.4.1966

De man en de donkerbruine herdershond stonden naast elkaar in de deuropening. De man droeg een zwarte jekker met een op­staande bontkraag. Zijn handen staken in zijn broekzakken. Hij bewoog zijn tenen in zijn rubberlazen, stampte nu eens met zijn ene dan met zijn andere voet op de drempel. Uit de grijze lucht daalde natte sneeuw.

REMCO CAMPERT

Liefdesschijnbewegingen

Naakt op een hagelwitte slip na, zat de kort tevoren onder een koude douche vandaan gekomen Alexander Trumbauer – we noemen hem Lex – in het open raam van zijn kamer en knipte de nagels van zijn tenen. Hij was een aantrekkelijke jongeman, blond, lichtblauwe ogen, goedgeknipt en goedgebouwd (let op de fraai gevormde sleutelbeenderen), zijn huid bruin tot zover het oog reiken mocht, terwijl zijn gelaatstrekken van het soort uitge­balanceerde lelijkheid waren, dat in de smaak valt. Niet zonder vrees zichzelf pijn te doen, zijn adem inhoudend en op zijn onderlip bijtend, een en al concentratie, knipte hij de nagels van zijn tenen.

  Beneden hem – twee verdiepingen, om precies te zijn – zaten zijn vader en moeder in tamelijk ongemakkelijke witte ijzeren tuinstoelen en genoten, ieder op eigen manier, van de zachte zomeravond. Meneer Trumbauer las het weekblad.

Het leven is vurrukkulluk

‘Het leven is vurrukkulluk’, zei Panda.

‘Jaah’, bademde Mees met een zucht. Hij had Panda teerst gezien en aangesproken en mocht nu het dichtst naast haar lopen. Zo af en toe (sublieme elektrische momenten) raakte zijn hand haar heupwiegende heup. Daartoe moest hij zich enigszins bukken, want hij was lang, zij was klein.

Tjeempie! of Liesje in Luiletterland

<<Zo, en vertel me nu maar eens prussies hoe de vork in de steel zit>>, zei mevrouw van Zuylen tegen haar vijftienjarig dochtertje Elizabeth, in het dagelijks gebruik Liesje genoemd, omdat het anders zo’n mond vol was.

   Een onverwachts warme voorjaarsmorgen in het landelijke Wassenaar. Ze hadden net ontbeten en het was een knusse tra­dietsie dat moeder en dochter daarna altijd even gezellig babbelden.

   Een tradietsie waaraan ze, sedert vader van hen was wegge­nomen, steeds sterker waren gaan hechten.

   <<Tjeempie, mam, gewoon>>, antwoordde Liesje, terwijl ze wellustig genietend haar slanke vingertje aflikte, na het eerst in de boterpot en vervolgens in de sjokoladehagelslag gedoopt te hebben.

Na de troonrede 1976

‘De prins onderhoudt zich nu met de heer De Koster en de heer De Koster is, zoals u weet, oud-minister van defensie…’

  Sander grinnikte goedkeurend – er was enige ironie bespeur­baar geweest in de stem van de televisiecommentator.

  Op hun paasbest uitgedoste dames en heren bewogen zich in schijnbare ordeloosheid over de beeldbuis van Sander’s kleine draagbare toestel dat naast de open haard op een paar jaargan­gen Rolling Stone stond. De haard had nog niet gebrand sinds hij deze modern verbouwde etage betrokken had.

  ‘Het is uit een ander eeuw’, verzuchtte Sander hoofdschud­dend.

Gouden dagen

Reeds lang was ik van plan een paar van mijn herinneringen aan het papier toe te vertrouwen, maar de vele besognes die tot voor kort mijn aandacht vereisten beletten de uitvoering van dit voornemen. Nu ik heb besloten het wat rustiger aan te doen (daartoe niet weinig aangespoord door mijn lieve Monique!) is de tijd aangebroken die belofte aan mezelf in te lossen.

  Laat ik eerslijk zijn: niet alleen de dagelijkse bezigheden weerhielden me, maar er was (en is) ook sprake van een zekere gêne, zowel tegenover de eventuele lezer (mag ik van hem en haar wel verlangen dat ze belangstelling hebben voor mijn lotgevallen) als tegenover de wederwaardigheden zelf, die door mij in woorden omgezet allicht iets van hun glans zouden kunnen verliezen. En niet alleen van hun glans, maar ook van hun waarheidsgehalte, want woorden zijn gebrekkige hulpmidde­len als men zich tot taak heeft gesteld beleefde momenten te doen herleven in eigen oog en zelfs ( o ijdelheid!) in dat van anderen.

  Niettemin zijn woorden de enige werktuigen waarover de memoiresschrijver (hoe onbedreven ook in de nobele kunst van het schrijven) beschikt teneinde het materiaal dat hij put uit zijn op zichzelf vaak al wispelturige en onbetrouwbare geheu­gen de vurig gewenst vorm te geven.

JOHNNY VAN DOORN

De geest moet waaien

Mijn hoofd was tot barstens toe gevuld met gedachten die alle kanten uitgingen. Ik wilde er iets mee doen, maar hoe kon ik ooit meester worden van die chaos?

’t Was de tijd dat ik me begon los te maken van het ouderlijk nest. Het vrije leven lonkte.

Mijn kleine hersentjes

De zwaluwen vlogen hoog boven de tuinen. Daar kon je aan zien dat het ook morgen mooi weer zou zijn. Soms schoot een zwaluw als een pijl uit een boog naar beneden om aan de hongerige kleintjes wat vliegen en mugjes te brengen. Het weekend zat er bijna weer op. De vrouwen zetten hun wastobbes alvast klaar op de achterplaatsjes.

Langzame wals

Ik belde aan. Dingdong…op de eerste etage drukte m’n vader op ’n knopje waardoor elektrisch het slot werd ontgrendeld.

‘Fijn dat ik je weer ’s zie,’ riep hij bovenaan de trap. Hij bedwong een traan door uitvoerig zijn keel te schrapen. Hij was als een vogeltje zo broos geworden, vooral na de dood van zijn vrouw en de zware operatie die hij had ondergaan.

Gevecht tegen het zuur

’t Gebeurde op een novemberochtend. Jaren van gezelligheid (een sluipende gezelligheid met de daarbij horende drankjes) braken me op. Ik schudde mijn katterig hoofd en moeizaam kwam ik tot het inzicht dat ik moest stoppen met dat ritueel. Mijn studie van het caféleven was me uit de hand gelopen.

Rond 1970 begon het.

Door de weken heen

’t Was mijn vrouw weer gelukt. Ze toonde zich ontevreden dat ze een zekere leeftijd had bereikt. ‘Trek je niets aan van de Tijd,’ zei ik. ‘Beschouw hem als een vervelend opdondertje. Voor de tijd, als een lange pier over miljoenen jaren uitge­strekt, kan ik nog ontzag opbrengen, maar niet voor die war­bol, Vadertje Tijd.

ANTON KOOLHAAS

Meneer Tip is de dikste mijnheer

‘Alles kits?’

  Met die vraag begroette het varken Tips des morgens ieder van zijn medevarkens in het hok. Tip was een jong en vrolijk varken en als hij de vraag gesteld had, keek hij de ander van onder zijn wat koddig naar voren gehouden oren vandaan komiek vorsend aan, totdat het antwoord kwam. Hij deed dat zo onweer­staanbaar, dat men hem inderdaad altijd een antwoord gaf en zich onweerstaanbaar, dat men hem inderdaad altijd een ant­woord gaf en zich daarbij zelfs inspande om dit een ook enigs­zins vermakelijk karakter te geven, zodat men bij de rondgang van Tip door het hok dingen hoorde als:

  ‘Kitserdebitsie’; of ‘Heeft u geen last van de vette be­nen?’; of ‘Sabbel je maar door Sabbelland’ en meer van die geestige zinnetjes, want varkens zijn goede verstaanders en hebben aan een half woord genoeg.

Vergeet niet de leeuwen te aaien

Op een dag keerde de leeuw Basra naar een kudde grazende gazellen. Toen wenkte hij met zijn kop naar een jongere leeuw, die naast hem lag.

  ‘Zie je die kudde?’ vroeg hij de jonge leeuw, die Betoel        heette.

  ‘Natuurlijk zie ik die,’ antwoordde Betoel. ‘Al vier dagen en ik heb er al twee op.’

Er zit geen spek in de val

‘En waarom denkt u, dat ik zo dol op u ben?’-de muis Karel keek de kleine muis Bieneke vorsend aan. Bieneke bedacht haastig van alles waarom men dol op haar zou kunnen zijn, maar ze kon het evenzo wel laten, want ze had al haar aandacht nodig om op haar beurt naar Karel te kijken, die zo heerlijk dichtbij haar zat, die zo beschermend was en compleet, die bovendien zo aardig was en die thans op het punt stond iets buitengewoon fijns te zeggen, daar was ze zeker van.

  ‘Nou?’ vroeg ze.

  ‘Nou…?’ zei Karel plagerig, ‘denk je dat jij mij wijs kunt maken, dat je dat zelf niet weet?’

  ‘Omdat je me màg?’ vroeg Bieneke, wier rechteroor trilde van nieuwsgierigheid.

De trechter

‘Koning Thuur,’ vroeg koning Ruuven, ‘hoe gaat gij sterven?’

   ‘Gelijk gij sterven zult, knorrige koning. De poten aaneen­gesnoerd en vol van grote trekkingen. Waarover ik u mijn droefheid betuig, koning Ruuven.’

   Ruuven haalde zeer diep adem en toen blies hij die helemaal uit.

Een gat in het plafond

Wanneer het gat precies in het plafond gekomen was, wist niemand van de mensen die vroeger in het huis gewoond hadden. Toen de makelaar er nog woonde voor wie iedereen in huis zo in angst zat, was het er in ieder geval nog niet, want afgezien van alle moeten die hij in sommige deuren had getrapt, hield hij het huis goed bij. Toen het zo ver met hem was dat hij vrijwel iedere avond dronken thuis kwam, was zijn vrouw wegge­lopen. Later had zij de kinderen toegewezen gekregen, maar niet lang meer, want die waren al bijna aan hun studie toe en ze zochten ook hun moeder niet, naderhand. Toch was zij pas weggelopen, toen hij niet alleen maar bij haar tegen de deur schopte, als hij ’s nachts kwam, maar ook bij de kinderen.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.