De herontdekking van Adelheid Duvanel

Adelheid Duvanel (1936 – 1996) Foto: Limmat Verlag

Ze geldt als een belangrijke literaire stem van Zwitserland in de 20e eeuw, ze wordt in één adem genoemd met Robert Walser en Franz Kafka en toch is ze nauwelijks bekend. Eén boekje van haar werd in de jaren 80 naar het Nederlands vertaald, maar dat is alleen nog antiquarisch verkrijgbaar. In Duitsland en Zwitserland staat ze nu in de publiciteit, omdat in mei 2021 haar verzamelde werk Fern von hier verscheen. De hoogste tijd om Adelheid Duvanel (1936-1996) en haar werk onder de loep te nemen.

FERN VON HIER
De 25e sterfdag in 2021 is de aanleiding tot het uitgeven van Fern von hier. Voor het eerst verschijnen alle in tijdschriften, kranten en anthologieën gepubliceerde verhalen van Adelheid Duvanel in één boek. Achttien teksten uit de Basler Nachrichten zijn niet eerder in een verhalenbundel verschenen en worden in Fern vor hier voor de eerste keer in boekvorm opgenomen. Het voorbereidende werk was in handen van prof. dr. Elsbeth Dangel Pelloquin, emeritus hoogleraar aan de Universiteit van Bazel (Duitse Taal- en Literatuurwetenschap). In samenwerking met de uitgeverij zocht zij alle teksten bij elkaar. In het boek is tevens een essay opgenomen van de Duitse schrijfster Friederike Kretzen. Die tekst verscheen onder de titel Poste Restante in het Oostenrijkse literaire tijdschrift VOLLTEXT.

Kretzen begint haar essay met een anekdote. Adelheid Duvanel zit op een bank, omgeven door andere schrijvers uit Bazel in de salon van Martin Roda Becher. Het moet midden jaren tachtig zijn geweest, schrijft Kretzen. ‘Ik was nieuw bij de groep en kende slechts een paar mensen. We lazen elkaar teksten voor waar we aan werkten, spraken erover en dronken wijn.’

Ze beschrijft dat op een gegeven moment Duvanel aan de beurt was en dat ze in één stuk door voorlas over een vrouw die met zigzaggende bewegingen op blote voeten haar huis verlaat, in de trein stapt waar ze zich later in het toilet opsluit, haar handen onder stromend water inzeept, haar vier ringen van haar vingers schuift om ze in haar portemonnee te stoppen en deze in het toilet te werpen. Dat was het moment waarop Friederike Kretzen haar stoel vastgreep: ‘Ik staarde naar de anderen. Had de grond niet gebeefd, de aarde gesproken? Was daar in de trein met de vrouw en haar ringen niet iets gebeurd wat het onmogelijk maakte om verder te leven zoals tot nu toe? De aanwezigen lieten niets merken. Duvanel had haar tekst voorgelezen, zweeg weer en zat stil op haar plek. Er klonken een paar lovende woorden. Geen woord over het gevaar waarin de vrouw in de trein zich bevond. Hoe zou ze daar ooit weer uitkomen? Uit het moment in het treintoilet waarin de vrouw zich losmaakte van haar leven?’

Sindsdien ben ik een gevangene van Duvanels teksten, vervolgt Kretzen. Volgens haar houdt zich daarin iets op wat weerstand biedt aan ieder gevaar: ‘Bij alle verschrikkingen, de verlatenheden waarmee haar personages leven, houden ze dapper aan zichzelf vast, wat ze met een volledigheid uitrust waar wij alleen maar van kunnen dromen.’

In mei 1996 kon Friederike Kretzen Duvanel uitnodigen voor de “Solothurner Literaturtage”. Hierover schrijft ze het volgende:

‘Ze kwam, ze las, boeide haar publiek en als het ernaar uitzag dat het bijna niet meer zou gaan regenen, keek ze naar boven, maakte een kleine pauze en zei dat ze nog twee gedichten leest: “luister en wees niet bang. Want jullie zijn niet waaruit mijn teksten zijn gemaakt; ze bestaan uit woorden, namen, wolken, bomen, uit hemel, aarde, zon, maan. Ze kunnen aan alles voldoen en aan alles weerstand bieden”.

Het bleek haar laatste lezing te zijn. Kort na haar dood verscheen ze weer in mijn droom met de ringen. Dit keer waren het mijn ringen. Drie in één gevat die niet uit elkaar te krijgen waren. Ik liet haar de ring zien, ze nam hem in de hand, bewoog hem een beetje en in korte tijd was hij in drie ringen gedemonteerd. Ik staarde haar aan zoals ik haar bij onze eerste ontmoeting aangestaard moet hebben en zei: wat, zoiets kun jij?’

ANNA EN IK

Anne en ik (1987) is alleen nog tweedehands verkrijgbaar.


Onder de in het verzameld werk opgenomen verhalenbundels bevindt zich Anna und ich (1985). Dit boek werd door literair vertaalster Ria van Hengel naar het Nederlands vertaald en verscheen in 1987 onder de titel Anna en ik bij uitgeverij An Dekker. Dit enige Nederlandstalige werk van Adelheid Duvanel is alleen nog tweedehands verkrijgbaar.
Vóór de Nederlandse vertaling verscheen, schreef Hans Ester in 1986 in Trouw al een lovende recensie over Anna und ich: ‘Ik heb deze bundel in een ruk uitgelezen. Op subtiele wijze lokt Adelheid Duvanel je haar verhalen binnen. Om op tweeënhalve bladzijde zulke intens trieste levensgeschiedenissen als Regula, das Kind en Das Foto te kunnen weergeven, daarvoor is verteltalent nodig. Met de vraag wat Adelheid Duvanel in mijn leven ontmaskert en wat juist als echt en waar uit de strijd naar voren komt, ben ik nog lang niet klaar.’

Op 24 april 1987 roemt Paul Luttikhuis in het cultureel supplement van NRC Handelblad Anna en ik. Hij noemt het “de kracht van Duvanel dat zij uit een verzameling op het eerste gezicht losse opmerkingen prachtige verhalen weet te componeren.” Een paar dagen later verschijnt onder de titel “Trieste schetsen van Duvanel” een korte bijdrage over Anne en ik in De Waarheid . De kunstredactie bestempelt de teksten als “vervreemde en verstikkende verhalen”.

De verhalen van Duvanel kun je vervreemd en verstikkend noemen. Zelf vind ik ze vooral poëtisch en surrealistisch. En ze zijn allemaal erg kort, dat staat buiten kijf. Ze beslaan gemiddeld twee tot drie pagina’s. De Zwitserse literatuurwetenschapper Thomas Strässle legt in een Zwitsers boekenprogramma uit waarom dit zo is: ‘Ze heeft lange tijd in kranten gepubliceerd, in de Basler Nachrichten. Daar was de ruimte beperkt, dus schreef ze in het begin zeer korte verhalen die dan ook in bundels verschenen.’ Hij noemt de verhalen een “schat van de Zwitserse literatuur” en vindt het een grootse daad van de uitgeverij om het verzamelde werk uit te brengen.

In het Zwitserse boekenprogramma “Literaturclub” van 29 juni 2021 wordt het werk van Adelheid Duvanel uitgebreid besproken (bespreking van het eerste boek, vanaf 04:50).

In de verhalen herken je vaak paralellen met haar eigen leven, maar Strässle zegt dat dit te makkelijk is: ‘Bij een suïcidaal moment denk je dan meteen dat er wordt gezinspeeld op hoe ze is gestorven in een koude julinacht. Dat had waarschijnlijk een suïcidale achtergrond maar dat weet men niet precies.’

In het verhaal Ein Mord kun je een vergelijking bijna niet uit de weg gaan als je de verhouding tussen de schrijfster en haar man kent. Volgens de Zwitserse Programmzeitung verbood hij haar te schilderen, vernederde hij haar en vernietigde hij later veel van haar schilderijen. In Ein Mord gaat het over een dichter en zijn vriendin, het meisje genoemd. De dichter heeft al werk gepubliceerd. Dan “vliegen plotseling het meisje gedichten toe, die eigenlijk de dichter zouden moeten toevliegen. Ze schrijft ze op, omdat ze bang is ze te verliezen, maar ze laat ze aan niemand zien” […] “Het meisje stuurt de gedichten naar een uitgeverij; een dun boekje wordt gedrukt. Het meisje is verbaasd. In haar enorme vreugde laat ze het boek aan haar vriend zien; hij gooit het meisje op het bed en wurgt haar met zijn handen die kleiner zijn dan de handen van het meisje.”

De schrijver en journalist Felix Feigenwinter is de broer van Adelheid Duvanel. Hij schrijft op zijn blog dat de veronderstelling van een traumatische ervaring in verband met seksueel misbruik, mogelijk al in een vroegere fase van Adelheids jeugd, bij gebrek aan bekende concrete feiten in het rijk der speculaties blijft, maar volgens hem is het niet vergezocht. De gevolgen van seksuele uitbuiting worden door de schrijfster bijvoorbeeld in Een tweede ik zeer indrukwekkend beschreven. In dit verhaal, dat ook in het Nederlands in Anne en ik staat afgedrukt, wordt een meisje met de naam Margrit door een vreemde man, die Margrit als “saai” ervaart, naar zijn huis gelokt en door de man seksueel misbruikt. Het verhaal eindigt als volgt: “ ’s Zondags gaat ze met de andere kinderen ter communie; achteraf schiet de gedachte door haar heen dat ze nu door God is verdoemd; alleen de paus zou haar kunnen vergeven. Haar ik staat als een uitgeblazen kaars in het donker. Ze moet een tweede ik verzinnen om verder te kunnen leven; een ik dat kan lachen en spelen en huiswerk maken. Op de leeftijd van negentien jaar pleegt Margit zelfmoord.”

In de jaren 60 verkeert Adelheid Feigenwinter regelmatig in muziekcafé Atlantis en leest de Franse existentialisten. Foto: Limmat Verlag

SUCCES
Waarom is Duvanel onbekend gebleven? In het eerder genoemde boekenprogramma heeft Strässle een mogelijke verklaring: ‘Ze schreef in een tijd, in de jaren 60 is ze begonnen, waar de literatuur zeer gepolitiseerd was en een politiek, sociaalkritische pretentie had. Die had zij ook, maar die draagt ze niet uit. Ze schrijft vertellingen, korte teksten, dat is niet iets wat op de boekenmarkt veel aandacht krijgt. De boekenmarkt wil romans, de boekenmarkt wil historische portretten. Ze had wat betreft thema’s, schrijfstijl en ook de tekstsoort zeker niet de mechanismes bediend die ertoe geleid zouden hebben dat ze de aandacht had gekregen die ze verdient.’

De Oostenrijkse schrijver Raoul Schrott denkt dat het te maken kan hebben met de vorm en trekt de vergelijking met Robert Walser bij wie zijn prozagedichten en miniatuurteksten ook niet meteen door het publiek werden aangenomen. Daarnaast vermoedt hij dat de claustrofobische sfeer in Duvanels verhalen ook een reden zou kunnen zijn: ‘Het suïcidale. De blik erachter reageert altijd vanuit een trauma’, aldus Schrott. De Zwitserse schrijfster en LGBTQ-activiste Anna Rosenwasser vraagt zich in het eerder genoemde boekenprogramma af of niet alles anders was gelopen als ze schrijver was geweest in plaats van schrijfster. Strässle beaamt dat de boekenwereld destijds in grote mate door mannen werd gedomineerd.

ZWITSERSE GEHEIME TIP
De schrijfster Ruth Klüger schrijft al in 2005 in het Duitse dagblad Die Welt een recensie over Adelheid Duvanel naar aanleiding van de bloemlezing Beim Hute meiner Mutter, samengesteld door de Zwitserse schrijver en germanist Peter von Matt. De titel van de bijdrage: “Ein Schweizer Geheimtip”. Klüger legt uit dat de meeste personen in Duvanels verhalen aan angsttoestanden lijden die krachtig worden neergezet, maar niet geanalyseerd worden. Aangezien Klüger in dit stuk Duvanels werk goed onder woorden brengt, zet ik hieronder een vertaald fragment.

‘Daar gaat het om een of andere abnormaliteit die in een mens zit, die jij en ik herkennen, ook al komt het vreemd over. Het zijn kleine mensen, opvallend vaak is er sprake van het dagelijkse werk dat in de literaire fictie minder vaak voorkomt dan in het leven. We ontmoeten een glazenwasser, een marktonderzoeker, een muziekcriticus, een gitaarleraar, een verpleegster, meerdere kantoorbedienden en huisvrouwen, een bankbediende, een concertagent, een ambtenaar van het kadaster, zelfs een zakkenroller. Werkloosheid is een uitzonderlijke toestand en wordt in het bijzonder vermeld.

Ze oefenen saaie beroepen uit om in hun levensonderhoud te voorzien, rijden vaak in de tram, die sowieso een grote rol speelt, maar tegelijkertijd hebben ze een onheilspellend gevoelsleven dat zich op de voorgrond dringt. Een vrome weduwe “verdrinkt” een gouden horloge vanwege een slecht geweten, omdat ze jaren geleden een andere man attractiever dan de eigen man vond. Op de weg ziet ze uitgestorven dieren die gouden horloges in de handen houden en merkt op hoe “de rivier over spartelende, zwarte levende wezens kroop en op ze lag, tot ze stikten”. Onder water woont de huivering: “Zouden opeens al die zeldzame levende wezens die in het diepe hun eigenaardige leven leiden aan de oppervlakte geraken, de golven delen, hun ritme verstoren, dan was de zee geestesziek. Zo is het echter gezond.” Een unieke overweging vanuit het perspectief van de schrijfster in een boek waar het wemelt van geestelijke storingen en de oppervlakte zo bekend is als de bus en tram in iedere stad.’

Het verzamelde werk “Fern von hier” telt 251 verhalen. Foto: Limmat Verlag

Klüger schrijft verder dat talrijke toenaderingen mislukken, dat er een groot gat bestaat tussen de geslachten en ook tussen de vrouwen zelf die naar warmte verlangen: ‘Een oudere vrouw slaapt met een stoffen pop op de buik nadat een lesbische partner haar stiekem heeft verlaten. Een andere “voelde God zoals een in slaap vallend kind de pop voelt die naast het bedje ligt”. Een gescheiden vrouw “loopt met stoffen schoenen of dik gevoerde laarzen doelloos in het rond”. De mannen nemen afstand van de vrouwen, of die nu moeders, bruiden of echtgenotes zijn, ook als ze ze eerst hebben gezocht. Bijvoorbeeld Emil. Hij wil trouwen, laat zich door een pater een maagd aanprijzen en wordt na de verloving prompt ziek, een blijvende toestand die hij nooit meer te boven komt. De verloofde trekt bij hem in en verzorgt hem. Punt, afgelopen. Pius rijdt “dagelijks urenlang met de tram om zijn vrouw uit de weg te gaan”.
Een kantoormedewerkster bewaart oude brieven die een aanbidder haar geschreven had, die intussen allang met een ander is getrouwd en geëmigreerd is. Ze vormen haar gehele bezit en de vertelster merkt eerder nuchter dan verdrietig op dat je deze liefdesbrieven noch verzekeren, noch verkopen kan. Een zwangere vrouw die zich afvraagt “of dat vreemde schepsel” in haar buik misschien “een gedrocht met een snavel” is, geeft een vrees weer die aanstaande moeders niet onbekend is, alleen hebben enkele de moed deze uit te spreken. ’

Wat heb ik eigenlijk gelezen, vraagt Ruth Klüger zich af. Die vraag stelde ik mezelf ook na het lezen van twee schetsen. Sommige verhalen zijn als lokale berichten over merkwaardige ongelukken en misdaden, merkt Klüger terecht op: ‘Joggi de glazenwasser “huppelt” dronken het raam uit en blijft zijn leven lang invalide; een moeder springt met een fotoalbum in de hand uit het raam en verongelukt dodelijk; een paar zonder kinderen steelt een kleinkind en bagatelliseert de roof met kinderachtige woordspelletjes. In de vertelmodus lijkt alles vanzelfsprekend en tegelijkertijd geheimzinnig.’

MEDIA
De media in Zwitserland en Duitsland reageren positief op het verzamelde werk. In de Neue Zürcher Zeitung noemt Luke Wilkins Duvanel een clandestiene opvolger van Robert Walser en Franz Kafka: ‘Terwijl Walser als een van de belangrijkste Zwitserse schrijvers uit de eerste helft van de 20e eeuw geldt en Franz Kafka met zijn werk tot profetische diagnosticus van De Modernen opklom, raakte Adelheid Duvanel na haar dood bijna weer in de vergetelheid.’ Daarnaast schrijft hij, dat de gave zich over de duizelingwekkende koorddans van het schrijven – dicht bij de waanzin en totale absurditeit – in het geschrevene en in het niets op te lossen, de verwantschap van Duvanel met Walser typeert. ‘Beiden hadden de gave in het delirium van het schrijven met hun spookbeelden te communiceren en beiden zijn door onderkoeling gestorven, een dood die ze schrijvend al meermaals hadden voorspeld.’

De gerenommeerde recensent Michael Krüger, die tot 2012 het Hanser Verlag in München onder zijn leiding had, windt in DIE ZEIT geen doekjes om zijn mening als hij schrijft dat we hier te maken hebben met ‘één van de grootste vertellende werken van de 20e eeuw’, een citaat dat ook op de achterflap van het boek is terug te vinden. Hij noemt Duvanel de “sterkste advocaat van de zwakken” en schrijft dat niemand eerder zo exclusief over benadeelden, mislukten, uitgestotenen, invaliden, excentrieke zonderlingen, eenzamen, alleen gelaten moeders, drugsverslaafden, pechvogels, uilskuikens, hongerkunstenaars en slaapwandelaars van beide geslachten heeft geschreven.

Een blik in verwonde zielen. Die titel koos Michael Braun van Deutschlandfunk Kultur voor zijn recensie van het boek. Hij vertelt de lezer dat alle van de 215 verhalen op twee tot maximaal zes pagina’s staan afgedrukt en dat de personages regelmatig existentiële schipbreuk leiden. ‘In enkele teksten is deze vorm van parabelachtig, schaars, soms ook surrealistisch vertellen afgestemd op het proza van Franz Kafka.’ Hij sluit zijn bijdrage af met een verwijzing naar het in het boek opgenomen essay Innen und Außen , onderdeel van Der letzte Frühlingstag, de postuum verschenen verhalenbundel die kort na haar dood door haar lector Klaus Siblewski op de markt werd gebracht. In Innen und außen, waarin de lezer veel over het gevoelsleven van de schrijfster te weten komt, schrijft Duvanel dat ze als kind glasschilder wilde worden “om alle nieuwe kerken van ramen als goddelijke ogen te voorzien die zowel naar BUITEN als ook naar BINNEN konden kijken.” Tot slot schrijft Michael Braun treffend: ‘Deze irriterende gave, als met goddelijke ogen in de verwonde zielen van haar personages te kijken en tegelijkertijd met hun de vreemdheid van de buitenwereld waar te nemen, is de grote kunst van deze vertelster.’

BIOGRAFIE
De schrijfster wordt in 1936 in het Zwitserse Pratteln geboren als eerste kind van Elisabeth Feigenwinter-Lichtenbahn uit Bazel en Georg Feigenwinter. Haar moeder is protestant, haar vader streng katholiek. Zo worden de kinderen ook opgevoed. Als kind schrijft en tekent ze al veel. In 1950 woont ze een jaar in het katholieke meisjesinternaat Sacré-Cœur aan de Neuenburgersee. Vervolgens verhuist het gezin naar Liestal. Zowel het internaat als de verhuizing hebben Adelheid diep verwoest. Dat schrijft haar broer Felix Feigenwinter, op zijn blog .
In 1953 volgt een verblijf in een psychiatrische inrichting met behandeling van insuline spuiten en elektroshocks. Ze bezoekt de kunstnijverheidsschool en volgt een opleiding tot textieltekenaar. Het is het begin van haar artistieke werk als schilderes en schrijfster. Onder het pseudoniem Judith Januar verschijnen vanaf 1960 regelmatig verhalen van haar in het Sonntagsblatt van de Basler Nachrichten. Ze verkeert vaak in muziekcafé Atlantis en leest de Franse existentialisten.

Adelheid Duvanel (1936-1996) op begraafplaats “Friedhof am Hörnli”, de grootste begraafplaats van Zwitserland.Foto: Wikimedia

In 1962 trouwt ze met de kunstschilder Joseph Duvanel (1941-1986). De woning van het paar is een ontmoetingsplek voor de bohème scene in Bazel. Ze werkt als kantoorbediende en medewerkester op een enquêtebureau en keert zich af van de schilderkunst, omdat haar man de concurrentie niet duldt. Haar broer Felix beschrijft zijn zwager als een persoonlijke, eerder zachte, gevoelige, ja warmhartige, kunstzinnig georiënteerde buitenstaander met “exotische uitstraling”. Pas na het huwelijk verandert hij in een “egoïstische, heerszuchtige, despotische, ja brutale huistiran.”

In 1968/1969 verblijft ze samen met haar man en hun dochter op Formentera. Joseph laat de twee vrouwen op het eiland achter en keert terug naar Bazel waar een zwangere vriendin op hem wacht. Jarenlang leeft Adelheid in een gemeenschappelijk huishouden met haar man en zijn vriendin. Ondertussen verschijnen haar publicaties in de Basler Nachrichten, in verschillende anthologieën, tijdschriften en sinds 1976 in drie prozabundels.

Na de scheiding in 1981 verblijft ze herhaaldelijk in de psychiatrie en begint weer met schilderen. Talrijke schilderijen bevinden zich vandaag de dag in het Museum im Lagerhaus, St.Gallen, en in het Schweizerischen Literaturarchiv, Bern. In 1981 neemt ze met het verhaal Verfolgung deel aan de vijfde editie van de Ingeborg-Bachmann-Preis voor Duitstalige literatuur, een evenement dat de stad Klagenfurt vijf jaar eerder ter nagedachtenis aan de schrijfster Ingeborg Bachmann in het leven had geroepen. Drie jaar later ontvangt ze de “Kranichsteiner Literaturpreis“. In 1985 wordt bij de aan drugsverslaafde dochter Aids vastgesteld en komt haar kleindochter Blance Adela ter wereld. Een jaar later pleegt de 45-jarige Joseph Duvanel zelfmoord. Adelheid neemt de dochter en het kleinkind tijdelijk op en is daardoor blootgesteld aan drugsellende en afpersing door drugsdealers. Haar dochter sterft in 2005 op Formentera, haar kleindochter en enige erfgename is tot op de dag van vandaag spoorloos verdwenen. In 1987 mag Adelheid Duvanel nog de literatuurprijs van de stad Bazel en in 1995 de “Gastpreis” van het Kanton Bern in ontvangst nemen.

Een jaar later, in de nacht van 7 op 8 juli 1996, sterft ze in een bos nabij de stad Bazel aan onderkoeling. Ze staat onder invloed van slaap- en kalmeringstabletten, medicijnen die haar al vaak hadden geholpen op de momenten dat ze de werkelijkheid niet meer verdroeg. In de Neue Zürcher Zeitung schrijft Manfred Papst dat het wel nooit volkomen duidelijk zal worden of de dood van de 60-jarige, die tijdens de ochtendschemering door een ruiter werd gevonden, in verband met zelfmoord gezien kan worden.

GENIET MET MATE
In haar recensie van de bloemlezing uit 2005 gaf Ruth Klüger een tip waar ik het helemaal mee eens ben. Ze schreef dat het weinig zin heeft het boek van Adelheid Duvanel ‘s avonds in één keer uit te lezen als was het een detectiveverhaal. ‘Het beste lees je één of twee of drie verhalen, leg je het boek opzij en lees je pas verder wanneer je nagedacht hebt. De wereld zal er na het lezen van de verhalen weliswaar niet hoopvoller, maar met minder behoefte aan uitleg uitzien.’

Fern von hier
Uitgeverij: Limmat (link)
3e druk (2 augustus 2021)
Taal: Duits
Aantal pagina’s: 792 pagina’s
Prijs: SFr. 44.–, € 39

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.