Ontdek de drie Weense denkers: Freud, Adler en Frankl
In de NRC van 17 augustus verscheen een recensie over het boek De drie Weense denkers. Dat verheugde mij, omdat ik me maandenlang met deze drie Weense denkers heb beziggehouden. Ik heb veel van hun boeken gelezen, ik heb boeken over ze gelezen, films over ze gezien, etc., etc. De reden: ik vertaalde het boek Freud Adler Frankl – Die Wiener Welt der Seelenforschung naar het Nederlands. Het resultaat verscheen eerder dit jaar bij uitgeverij Donker onder de titel Freud Adler Frankl – De drie Weense denkers.
In de NRC staat o.a. het volgende: “Voor wie meer wil weten over hoe de psychoanalyse zich ontwikkelde kort na Freuds tijd is er een nieuw boek: Freud, Adler, Frankl, waarin naast Freud twee andere therapeuten worden besproken. Dit boek, geschreven door drie verschillende auteurs, Hannes Leidinger, Christian Rapp en Birgit Mosser-Schuöker, speelt zich net als Tallis’ boek af tegen het veranderende decor van Wenen. Adler was een socialist en een naaste medewerker van Freud. Hij was een voorvechter van vrouwenrechten en pleitte voor psychoanalyse voor de gewone man. Hoewel Adlers theorieën minder invloedrijk waren dan die van Freud, introduceerde hij bijvoorbeeld het concept van het minderwaardigheidscomplex. Viktor Frankl, de publieksfavoriet, was een Oostenrijkse psychiater en Holocaust-overlevende die de ‘logotherapie’ bedacht, een vorm van existentiële analyse gericht op het vinden van betekenis in het leven. In zijn bekende boek De zin van het bestaan, nog altijd een bestseller, reflecteert hij op zijn ervaringen in concentratiekampen en onderzoekt hij hoe het nastreven van een doel mensen kan helpen om te gaan met tegenslagen en die te boven te komen.” Met Tallis’ boek wordt het boek Freud, Wenen en de ontdekking van de moderne geest van Frank Tallis bedoeld. De vertaling van dat werk was in handen van Ton Zwaan.
En Jung, vroegen vrienden mij vaak toen ik met het boek bezig was. Natuurlijk komt Gustav Jung ook aan bod, maar de opzet van dit boek was de Weense School van de Psychotherapie te belichten. Dat hebben de drie Oostenrijkse wetenschappers Hannes Leidinger, Christian Rapp en Birgit Mosser-Schuöcker gedaan.
Op de achterflap van het Nederlandse boek staat het volgende: “Freud, Adler en Frankl belichamen een honderdvijftigjarige ontwikkeling van de psychologie en psychotherapie. Tegelijkertijd leiden ze ons door belangrijke fasen van de Oostenrijkse geschiedenis. De intellectuele bloei van het Weense ‘Fin de Siècle’ en niet in de laatste plaats het Joodse aandeel erin. Ook de schaduwen van het volgende catastrofale tijdperk worden zichtbaar. Dit boek benadrukt hoe de drie zielkundigen met de politieke omstandigheden van hun tijd omgaan.”
Terug naar Carl Gustav Jung. Hij duikt in het boek op als de spanning tussen Freud en Adler oploopt. In Freuds beroemde woensdaggroep besprak Freud Adlers essay Über die organischen Grundlagen der Neurosen maar merkte erbij op dat hij een afkeer van het woord ‘minderwaardigheid’ heeft (Adler ontwikkelde het begrip minderwaardigheidscomplex). Later introduceerde Adler in de woensdaggroep naast de seksuele drift de agressiedrift. Freud waardeerde wederom zijn verkenningen, maar hechtte nu met meer wilskracht aan zijn eigen kernthesen: “Wat Adler de agressiedrift noemde, dat is ons libido.” Onder de aanwezigen ontstond een zekere nervositeit met als gevolg langdurige discussies over de identiteit of het verschil van Adlers agressiedrift.
In het boek gaat het als volgt verder: […] “De situatie werd er niet rustiger op. Sigmund Freud zocht zijn heil steeds meer in het buitenland en op zoek naar bondgenoten vond hij de Zwitserse psychiater Carl Gustav Jung. Deze potentiële ‘kroonprins’ beloofde verbondenheid, bestrijding van zijn terugkerende gevoelens van isolement en zou bovendien ontwikkelingsmogelijkheden voor de psychoanalytische beweging kunnen bieden: Jung werkte in grote klinieken en had ervaring. Hij werd in staat geacht om de opvattingen uit de Berggasse – zoals droomduiding, afwijkingen en seksuele theorieën – van de neurosenleer door te trekken naar het onderzoeksterrein van de psychosen. Freud wilde graag assimileren en daarom was Jung als niet-Jood ook voorbestemd om te voorkomen dat de psychoanalyse zou worden afgedaan als een Joodse wetenschap midden in een antisemitische samenleving.
Deze hoop werd versterkt door de spanningen binnen de woensdaggroep. Dat illustreert een lezing van Alfred Adler over de psychologie van het marxisme. Freud gedroeg zich steeds terughoudender uit angst voor de verzwakking van zijn leer. Opnieuw maakte hij bezwaar tegen de terminologie, een houding die diepere tegenstellingen blootlegde. Hij verwierp de ontraadseling van Marx en de klassenstrijd met vergezochte analogieën, afgelegen en onbegrepen gebieden zoals de idiosyncrasieën. Hij beriep zich nadrukkelijk op seksualiteit als verklaring.
Het conflict spitste zich toe. Er werd een compromis gezocht. De Wiener Gruppe werd onder leiding van Alfred Adler geplaatst, C.G. Jung kreeg het voorzitterschap van de nieuw opgerichte Internationale Psychoanalytische Vereinigung. Toch was er nog steeds geen sprake van een duurzame ontspanning. Achter de schermen vond Freud scherpe woorden. Hij karakteriseerde Alfred Adler als een scherpzinnig en origineel theoreticus, maar eentje die aan het psychologische voorbijgaat en zich op het biologische richt, vooral door te blijven vasthouden aan de zogenaamde minderwaardige organen.
Volgens sommige commentatoren stonden ook persoonlijke kwesties een toenadering in de weg. Ze waren immers twee heel verschillende karakters. Aan de ene kant had je Freud, de liberaal-conservatieve persoon, nogal in zichzelf gekeerd, verbeten, de schrijver die steeds pessimistischer wordt, de slanke, niet pretentieloze systematicus in smetteloze pakken, de liefhebber van literatuur die geen gevoel voor muziek had. Aan de andere kant had je Adler, een liefhebber van de toonkunst van vooral Schubert, met een aangename zangstem, een gedrongen bezoeker van koffiehuizen met een extraverte omgang die zijn eigen ambitie verborg, de onvermoeide linkse optimist met weinig gevoel voor goed zittende kleren.” […]
Een inkijkexemplaar van het boek heb ik niet gevonden. Daarom zet ik hieronder nog drie fragmenten: eentje over Sigmund Freud, eentje over Alfred Adler en eentje Viktor Frankl. Laatstgenoemde was de jongste van de drie tijdgenoten. Hij overleefde de concentratiekampen Theresienstadt, Auschwitz en Türkheim bij Dachau. Zijn ouders en zijn vrouw werden door de nazi’s vermoord.
Sigmund Freud BBC Speech (Freud Museum London)
Fragment Sigmund Freud
“Op tweeëntachtigjarige leeftijd verliet ik als gevolg van de Duitse invasie mijn huis in Wenen en kwam naar Engeland, waar ik hoop mijn leven in vrijheid te kunnen beëindigen. ”
In een radio-interview van de BBC uit december 1938 licht Sigmund Freud de beweegredenen voor zijn vlucht toe. De weken voor zijn vertrek zijn doordrenkt van angsten en onzekerheid. Zijn familieleden ondervinden de naziterreur aan den lijve. Enkelen van hen hebben het vaderland al de rug toegekeerd. Een groep bruinhemden wil waardevolle voorwerpen uit het huis in de Berggasse in beslag nemen, de plek waar sinds tientallen jaren ook de praktijk staat van de arts die ver over de Oostenrijke grenzen bekend is. Maar het wordt nog erger. Freud moet verhoord worden. Uiteindelijk is het zijn dochter Anna die zich voor hem in de plaats aan urenlange ondervragingen door de Gestapo onderwerpt. In de Weense straten worden ondertussen Joodse vrouwen en mannen in het openbaar vernederd, worden “wilde ariëriseringen” uitgevoerd, plundert de oproerige menigte winkels en worden auto’s willekeurig in beslag genomen. Voor de familie Freud neemt de dreiging zienderogen toe. Er wordt zelfs gesproken over zelfmoord als uitweg uit een situatie die steeds minder perspectief biedt. Freud sprak zich al die jaren daarvoor tegen een definitief vertrek uit Oostenrijk uit, hoewel hij al in 1933 de weg van Oostenrijk naar het nationaalsocialisme als niet te stoppen bestempelde. “Het noodlot”, schreef hij destijds aan de naar Palestina geëmigreerde Arnold Zweig, “heeft met het gespuis samengezworen”.
Het is niet alleen de familie Freud die in de dagen van maart 1938 voor beslissingen met verstrekkende gevolgen staat. Door deze gebeurtenissen plegen in Wenen veel Joodse mannen en vrouwen zelfmoord, ook complete gezinnen. Sommige kunstenaars, intellectuelen en wetenschappers verkiezen de dood boven een vlucht in het ongewisse, een arrestatie of de onvoorspelbare consequenties van vervolging en pesterijen. Op 16 maart ontsnapt bijvoorbeeld de journalist, cultuurhistoricus en schrijver Egon Friedell aan de greep van de SA. Hij springt uit het raam. Freud kiest voor het leven. Zelfmoord wijst hij van de hand. Dat genoegen gunt hij de handlangers niet. Met behulp van vrienden en collega’s slaagt hij er uiteindelijk in het land te verlaten.
Alfred Adler op video (1929)
Fragment Alfred Adler
Politiek gezien leken Freud en Adler in de jaren twintig dichter bij elkaar te staan dan in hun denken. Voor de Weense gemeenteraadsverkiezingen in april 1927 verscheen er een solidariteitsverklaring in de Arbeiter-Zeitung. Belangrijke kunstenaars en intellectuelen verklaarden met een handtekening hun steun voor het cultuurbeleid van het sociaaldemocratische stadsbestuur. Franz Werfel, Robert Musil, Egon Wellesz, Alma Mahler, Hans Kelsen, Alfred Adler en Sigmund Freud behoorden tot de ondertekenaars. Adler was, zoals gezegd, al voor de Eerste Wereldoorlog een overtuigd sociaaldemocraat. Meteen na de oorlog werd hij actief in de Wiener Kreisarbeiterrat. Hem was er echter veel aangelegen zijn burgerlijke aanhangers niet af te schrikken. Hij was sceptisch over de revolutionaire omwentelingen van 1918. Zowel in Oostenrijk als in Duitsland waren opstanden uitgebroken na de omvorming van monarchieën in republieken.
Tijdgenoten vreesden dat de golven van de Russische Oktoberrevolutie zouden overslaan naar Midden-Europa. Adler publiceerde in deze periode een opvallend kritische tekst over het bolsjewisme. Terwijl de freudiaanse Paul Federn het bolsjewisme als een begrijpelijke zelfverdediging tegen het oude Russische heerssysteem probeerde te rechtvaardigen, rekende Adler er genadeloos mee af. Voor hem vertegenwoordigde het bolsjewisme de “zelfmoord van de gemeenschapszin”. Het suggereerde de gemakkelijkste weg naar de macht te zijn, maar lokte een tegenwil en dus tegengeweld uit. De heerschappij van de bolsjewieken was gebaseerd op machtsbezit en niet op gemeenschapszin. Ze illustreerde de wil over anderen te heersen, een wil die ook zo problematisch was bij het individu. Bovendien werd in Rusland de verandering met geweld opgedrongen. En wat je aan medemensen opdringt, wordt nooit zo geaccepteerd als het aannemen met je eigen wil. Sterker nog, in het bolsjewisme zegevierde volgens Adler opnieuw het fatale “streven naar goddelijkheid”. Hoewel de persoonlijkheidsverheerlijking rond Stalin nog ver weg was, voorspelde Adler deze door Lenins speciale betekenis voor de revolutie. Alleen het democratisch socialisme zag gemeenschapszin als vereiste voor een ongehinderd menselijk samenleven.
Adler was de eerste in de kring rond Freud die in 1909 probeerde het marxisme psychologisch te interpreteren. Hij stond de klassenstrijd toe, omdat die het zelfvertrouwen van de arbeidersklasse versterkte en daarmee kon het gevoel van declassificatie overwonnen worden. Na de omwenteling van 1918 bakende hij de grenzen tot de revolutionaire vleugels van de arbeidersklasse nauwkeurig af en zag in radicalere standpunten binnen de sociaaldemocratie een gevaar. Voor hem was een maatschappelijke herstructurering een kwestie van evenwicht, van de juiste verandering, namelijk een reformatorische en geen revolutionaire. Het is aan te nemen dat in huize Adler veel over zijn positie werd gediscussieerd. Want in het voorjaar van 1919 sloot Raissa Adler zich aan bij de Communistische Partij van Duits-Oostenrijk , een partij die de bolsjewistische koers volgde die Adler zo scherp afwees. Maar Raissa liep nooit echt warm voor de partij. Ze was een fervent aanhanger van Trotski, zelfs nadat hij aan de kant werd gezet. Dit zou haar en haar gezin telkens weer in de problemen brengen en later tot een familiecrisis leiden. Raissa was ook niet bang te klagen bij het Centraal Comité van de partij over het “bedorven moeras van opportunisme”. Het feit dat ze het op veel punten oneens was met de partij weerhield haar er niet van om enthousiast te zijn over de ontwikkelingen in de Sovjet-Unie, vooral over de hervormingen in het onderwijs en de opvoeding van kinderen.
In april 1919 bepaalde Alfred Adler opnieuw zijn standpunt tegenover de politieke gebeurtenissen met het essay Die andere Seite – eine massenpsychologische Studie über die Schuld des Volkes. In dit werk geeft Adler een interessante uitleg over het oorlogsenthousiasme aan het begin van de Eerste Wereldoorlog. Je zou dit als antwoord op Sigmund Freud kunnen zien, die in zijn lezingen ter introductie van de psychoanalyse beweerde dat het volk deels aan de waanzin van de oorlog bijdroeg. De in demonstraties en bij hoerageroep uitgesproken ondersteuning van de regeringen in de zomer van 1914 zou ertoe hebben bijgedragen voor een gewapende strijd te kiezen. “Gelooft u echt ”, zei Freud tegen zijn publiek, “dat een handje vol gewetenloze strevers en verleiders erin geslaagd zou zijn om al deze kwade geesten te ontketenen als de miljoenen anderen uit het volk niet medeplichtig waren?”
Volgens Adler werd het volk decennialang bijgebracht dat het niets kon. Daarom was het volgens hem geen wonder dat het zich voor de oorlog liet winnen. Het volk werd bang gemaakt voor de vijand. De heersers dresseerden het volk te gehoorzamen. Het volk probeerde zich van deze vernedering te bevrijden door zichzelf te vieren als verdedigers van het vaderland. Ze hadden van de nood een deugd gemaakt, het “heldendom” was therapeutisch noodzakelijk. De vreugdevolle bijeenkomsten aan het begin van de oorlog, vooral in de steden, waren een uiting van grootheidswaanzin om aan het gevoel van machteloosheid te ontsnappen. In de roes van hun herontdekte gevoel van eigenwaarde schuwden de mensen nu het besef dat ze slechts zielige slachtoffers waren van buitenlandse machtswellustelingen. “Toen de ineenstorting kwam, juichte het volk vanwege de herwonnen vrijheid. Ze liepen als overwinnaars door de straten van Wenen.” Hun ware vijanden – volgens Adler de generale staf en de heersende klassen – waren verslagen. Adlers inzicht leidde echter niet tot de eis van een afrekening. Dan had hij zichzelf, die ook met enig enthousiasme aan deze oorlog was begonnen, waarschijnlijk harder moeten aanpakken. Zijn doel was veel meer om af te weren dat het collectief de schuld kreeg en een overgang naar een vreedzame toekomst te vinden.
Viktor Frankl op televisie
Fragment Viktor Frankl
Zoals verwacht ging de getalenteerde jongen in 1916 naar het gymnasium. Hij bezocht het gymnasium in de Sperlgasse. In de weekenden luisterde hij soms naar lezingen over psychoanalyse in de Volkshogeschool Ottakring en maakte zo kennis met Freuds gedachtewereld. Als scholier begon Frankl al een briefwisseling met Sigmund Freud: vond Viktor een artikel interessant, dan stuurde hij het naar de psychoanalyticus en deze stuurde een kaartje terug. Op zeventienjarige leeftijd schreef de middelbare scholier het essay Zur mimischen Bejahung und Verneinung en stuurde het naar Freud. In 1924 werd het afgedrukt in het Internationale Zeitschrift für Psychoanalyse. Freud stuurde het waarschijnlijk door voor publicatie zonder dat Frankl het wist. Viktor Frankl was pas achttien toen hij bijdroeg aan een artikel in een internationaal gerespecteerd vaktijdschrift. De bijdrage maakt duidelijk dat Frankl destijds een onvoorwaardelijke freudiaan was. Hij richtte zich op een vereenvoudigde vorm van freudiaanse antropologie. Deze heeft zijn wortels in Darwins analogie van mensen met dieren. Door zijn begrip van de freudiaanse drifttheorie verbond Frankl somatische uitdrukkingen met de psyche.
De jonge Frankl hield zich in zijn vrije tijd ook indirect bezig met psychotherapie. Begin jaren twintig begon hij al met bergbeklimmen. Het was niet zijn liefde voor de bergen die hem ertoe bracht, maar een bewust gekozen motief: hij wilde zijn hoogtevrees overwinnen door voortdurend de confrontatie aan te gaan met de situatie die hem angst inboezemde. “Moet ik dit van mezelf accepteren? Kan ik niet sterker zijn dan mijn angst?” Dat waren de vragen die de jongeman dreven. Het “zelfexperiment” slaagt: Viktor Frankl overwon zijn angst en werd een enthousiaste klimmer. Hij slaagde zelfs voor het berggids-examen en was daar zo trots op dat hij het berggids-embleem tot Auschwitz wist te bewaren. Het Rax-gebergte en zijn klimtochten bleven Frankls zeer persoonlijke toevluchtsoord tot op zijn oude dag.
Terug naar Wenen. In het negende district ontmoetten de jonge geneeskundestudent Frankl en de beroemde geleerde Sigmund Freud elkaar op een dag in 1924 puur toevallig op straat. De jonge Viktor volgde de oudere man naar zijn flat in Berggasse om te zien of het echt Sigmund Freud was. Er vond geen diepgaand gesprek plaats tussen Freud en Frankl. Op het moment van deze ontmoeting was Frankl al in de invloedssfeer van Alfred Adler gekomen.
Hoe kwam het dat Viktor Frankl zich afkeerde van Freuds psychoanalyse en zich richtte op de adleriaanse individualpsychologie? Veelzeggend is een ervaring die Alfried Längle beschreef. Op advies van Freud maakte de jonge Frankl een afspraak met Paul Federn, de secretaris van de Wiener Psychoanalytische Vereinigung, voor een trainingsanalyse. Zonder begroeting werd hij onmiddellijk geconfronteerd met de vraag: “Nou, meneer Frankl, wat is uw neurose?” Aan het einde van het gesprek werd hij afgewezen met het advies eerst zijn studie af te maken en zich dan aan te melden voor toelating tot de vereniging en een leeranalyse.
Voor Frankl betekende deze ontmoeting een dubbel reductionisme: enerzijds het vervagen van elke menselijke dimensie omwille van de methodiek (geen begroeting, geen verklaring) en anderzijds de reductie van de mens tot zijn neurosen. Deze ervaring, die voor hem persoonlijk onaangenaam was, markeerde het begin van Frankls afstand tot Freud en zijn leer. Hij begon kritisch te twijfelen aan de psychoanalyse die de mens beschrijft als bepaald door driften waarop hij reageert als een mechanistisch apparaat. Hij nam afstand van Freuds mensbeeld.
Ook tientallen jaren later, toen Frankl de logotherapie allang had ontwikkeld, houdt hij zich nog steeds met Freud bezig. Zo sprak hij bij een lezing in 1946 het psychologisch noodlot aan als het Es van Freud. Het is het Es dat zich in wezen verzet tegen het Ich en zijn vrijheid. Het antwoord van de psychoanalyse luidt: het Es jaagt het Ich aan. Het Ich wordt zo een object in psychologische zin. Frankl plaatste het “gedreven zijn” tegenover het “beslissend zijn”: dat niet gewoon is, maar veel meer nog steeds bepaalt wat het is. We spreken van het menselijk zijn als een verantwoordelijk zijn en wel vanwege de essentiële vrijheid van de mens.
“De mens heeft driften, maar de driften hebben hem niet. Hij doet iets met de driften, maar de driften vormen hem niet”, formuleert Viktor Frankl scherp. Waar mogelijk moet de mens zijn driften bevestigen, maar hij kan niet iets bevestigen zonder eerst de vrijheid te krijgen het ook te ontkennen. En deze vrijheid niet uit het oog te verliezen, dat is wat telt.
Halverwege de jaren twintig begon Viktor Frankl zich meer met Alfred Adler bezig te houden. Vanuit ideologisch standpunt beschouwde hij de man die in dezelfde straat was opgegroeid als hij als belangrijk en vernieuwend. In 1925 werd Frankl toegelaten tot de Wiener Sektion des Internationalen Vereins für Individualpsychologie. In hetzelfde jaar publiceerde hij een artikel in Adlers Internationale Zeitschrift für Individualpsychologie met de titel “Psychotherapie und Weltanschauung: Zur grundsätzlichen Kritik ihrer Beziehungen.” Hij verliet het biologisch-antropologisch onderbouwde standpunt dat het onder Freud gepubliceerde artikel kenmerkte en nam een standpunt in dat sterk was beïnvloed door Adler. Het is interessant dat Frankl zich in dit vroege essay al richtte op vraag naar de zin. Hij beschreef het beeld van twee stervende oude mannen: met de dood voor ogen is voor de egoïst alles zinloos geworden, maar voor de man die in de gemeenschap is opgegaan, blijft de zin van het leven onaangetast.
Viktor Frankl begon als als twintigjarige antwoorden te geven op de vragen die hem zijn hele leven zouden bezighouden. Alfried Längle wees er voor het eerst op dat Frankl het basisidee van de logotherapie aan Alfred Adler te danken had: “Existentiële ommekeer” betekent volgens Frankl dat het er in het leven niet omgaat je af te vragen wat je van dit leven kunt verwachten. Deze houding gaat aan de zin van het leven voorbij. Het gaat er veeleer om je door het leven te laten bevragen en aandacht te schenken aan wat het leven van je verlangt. Volgens Alfried Längle merkte Frankl in een handgeschreven notitie bij een artikel op dat deze gedachte eigenlijk van Adler kwam, maar dat Adler niet de vaardigheid had het goed te formuleren en te verspreiden.
Michael Titze benadrukt in zijn essay Frankl und die Individualpsychologie dat Frankl nooit een adleriaan was in de ware zin van het woord. “Als je bedenkt dat zijn fundamentele interesse in filosofische vragen en het oplossen van problemen doorslaggevend was voor zijn beslissing tegen een mogelijk lidmaatschap van de Wiener Psychoanalytische Vereinigung, dan was het heel vanzelfsprekend dat hij ook en vooral in de jaren van zijn samenwerking met Adler consequent de ‘antropologische positie’ vertegenwoordigde.”
Freud Adler Frankl
De drie Weense denkers
Website uitgeverij Ad Donker
EAN: 9789061007685
Auteur(s): Hannes Leidinger; Christian Rapp; Birgit Mosser-Schuöcker
Taal : Nederlands
Uitgever: Ad. Donker – Rotterdam
Verschenen: Maart 2024
Druk: 1
Uitvoering: Paperback
In de boekhandel of online te koop voor € 24,50


