Dwaaltocht

Dwaaltocht

Dwaaltocht

Een verhaal ‘uit vervlogen tijden’….

Wie kent niet de begrippen als ‘hij komt uit de provincie en woont nu in de grote stad’ of, waarom ook niet, ‘hij komt uit de grote stad en woont nu in de provincie.’ Zelf ben ik niet zo dol op dergelijke uitspraken, maar in bepaalde conversaties komen ze soms wel van pas.
Zelf heb ik in de vele jaren dat ik leef zowel in de provincie als in de grote stad vertoefd. Zulke uitspraken klinken mij dan ook niet meer zo vreemd in de oren. Toch bemerkte ik laatst dat die uitspraken niet ‘zomaar ‘zijn ontstaan.


Ik woon nu al weer twee jaar in een grote stad en heb daar sinds een jaar een vaste betrekking, hetgeen uitzonderlijk lang is in mijn leven. Door een vreemd soort luiheid is het me nog niet gelukt uit mijn werkpatroon te stappen en al m’n idealen, zoals de wereld te veranderen en zo, te verwezenlijken. Bij grote demonstraties tegen wapenwedlopen, kortingen op sociale verworvenheden e.d. ben ik nog wel te vinden, maar steeds verder achter in de menigte. Wel laat ik op m’n eigen manier weten wat ik van bijvoorbeeld autoriteiten en belachelijke uniformen vind. Zo zet ik bij voorbaat al een groot vraagteken bij bus- en taxichauffeurs. Buschauffeurs vind ik vaak zeer lastig. In negen van de tien gevallen verstaan ze niet wat ik zeg, dreigen ze mij te vermoorden als ik m’n kaartje niet snel genoeg kan laten zien of loeren ze met dodelijke blikken in hun spiegel om te zien of ik me wel gedraag in de bus. Laatst stak ik m’n tong uit. Als in een droom (nachtmerrie?) trapte de chauffeur op z’n rem. Meteen sloeg m’n hart op hol. Met veel vertoon van macht stapte de chauffeur uit zijn stoel en liep dreigend op me af. “Er uit!”Wat een toestand. Het zou veel te lang duren om uit te leggen dat ik gewoon m’n tong uitstak. Zomaar. “Ik stak zomaar…” Pats. In één beweging werd ik omhoog getrokken en naar voren gesleurd. “Er uit!” Snel rende ik de bus uit en zocht bevend van angst naar een sigaret. Ik hoorde nog even het applaus van de andere passagiers en zag de chauffeur weer trots naar zijn zetel terugkeren. Daar stond ik dan in m’n belachelijke pakkie. Net terug van een trouwfeest in Kraaienbroek, een dorpje met een eigen bus, een eigen chauffeur en eigen passagiers. Het was half één in de nacht en de laatste bus naar een naburig stadje weigerde mij verder te vervoeren.
Kwaad en verongelijkt liep ik terug naar Kraaienbroek. Ik wist dat zich daar een café bevond. Gelukkig had ik nog genoeg geld voor een taxi meegenomen, hetgeen ik altijd doe bij uitstapjes naar plaatsen als Kraaienbroek of Braakselveen. Een ander geluk was dat ik al vrij snel m’n tong uitstak naar die chauffeur, zodat ik na zo’n kwartier lopen het bord Kraaienbroek al passeerde. Naast de kerk op het Dorpsplein (jazeker) bevond zich het café. Achter de gesloten deuren ontwaarde ik volop licht en sigarettenrook. Vastbesloten liep ik naar binnen. Het café bleek groter dan de buitenkant deed vermoeden. Ook waren er zeker nog tien, vijftien mensen aanwezig. De barman was in gesprek met een groepje stevig uitziende mannen, dat zich aan de bar had geposteerd. Om een of andere reden had ik niet meer de directe behoefte meteen een taxi te bestellen. Ik nam rustig plaats aan het andere uiteinde van de bar en besloot af te wachten. Geschrokken zag ik dat de barman met een gelijke tred als de buschauffeur op mij af kwam lopen. “Heeft u een biertje?” Langzaam draaide de man z’n hoofd naar de mannen waar hij zojuist mee sprak en zette het net als de mannen op een vreemd soort lachen. Tot mijn grote opluchting zag ik dat ie een glas bier tapte, het voor me neer zette en als een ijsbeer weer terugliep naar de mannen in de hoek. De situatie was weer hetzelfde, zij het dat ik nu een glas bier binnen handbereik had. Om niet als een soort gluurder over te komen las ik aandachtig een briefje, dat nog in de binnenzak van mijn jas zat. “Melk, koffie, bier, brood, suiker, w.c.-papier.’ Na die boodschap meer dan tien keer over gelezen te hebben, ik telde zelfs het aantal klinkers en medeklinkers, veertien om negentien, vond ik het tijd om een taxi te bestellen.
– Sorry, zou ik een taxi kunnen bestellen?
De man achter de bar praatte rustig verder. Had ie me nu wel of niet verstaan?
– Sorry, ik wilde …
– Ja, ik hoor je wel.
– Een taxi?!
Een man uit het groepje bemoeide zich ermee.
– Kinkelboer ligt al lang te bedde.
“Je hoort ‘t, zei de barman, “morgen weer.” Ik had geen behoefte nog langer te blijven vragen. Het was duidelijk. De taxi van Kinkelboer reed niet meer. Ik bestelde nog een biertje. Gelukkig beantwoordde de barman die vraag zonder problemen, ook toen ik er nog een dubbele borrel bij vroeg.
– Neem er zelf ook één, en die mensen daar in die hoek ook.
Zonder enige beroering deed de man z’n werk. Ik proostte naar het gezelschap, dat met veel moeite ook de glazen naar mij ophief. Dat soort vrijgevigheid ontstaat bij mij vanzelf in bepaalde situaties. Snel dronk ik m’n drankjes op, legde het geld op de bar (met ook zo’n automatische fooi) en liep het donkere Kraaienbroek in. Het moet een graad of vijftien, zestien zijn geweest. Een aangename temperatuur voor een nachtwandeling. Ik liep over lange landwegen die de vele weilanden doorkruisten en bij de eerste schittering van de zon bleek ik me in Paringa te bevinden. Vanuit een telefooncel belde ik de fa. Windbroek voor een taxi. Een slaperige stem vertelde me dat er op zondag geen taxi’s reden. Toen ik vertelde dat ik naar de grote stad moest veranderde de situatie opeens. Hij vroeg me waar ik stond. Een half uur later kwam Windbroek aangetuft. Doodvermoeid stapte ik in de auto en vertelde dat ik naar de grote stad moest. Tot m’n stomme verbazing reden we eerst naar de boerderij van Windbroek zelf. “We gaan naar de grote stad,” brulde hij in de deuropening. Gehuld in een groene ochtendjas zag ik mevrouw Windbroek de trap afkomen. “Kom, we gaan naar de stad.” Ze praatte tegen zeven kinderen tegelijk, die overal vandaan schenen te komen. IJverig smeerde mevrouw Windbroek boterhammen, sprongen kinderen één voor één in en uit een wastobbe en zette Windbroek zelf een grote pot koffie. “Over een kwartiertje gaan we.” Zo vertrok ik een kwartier later met drie kinderen op schoot, vier op de achterbank en mevrouw Windbroek in de achterbak richting huis. Ik dacht na over de begrippen “hij komt uit de provincie”of “hij komt uit de stad.”  Ik dacht na over buschauffeurs. Steek nooit je tong uit naar een buschauffeur. Een stelregel voor zowel in de provincie als in de grote stad. Ik dacht na over de zinloosheid zulke zaken op papier te zetten. Ik dacht na, ik dacht na en denk er nu nog steeds over na.

(Dit verhaal verscheen in 1992 in maandblad Mens & Gevoelens)

2 reacties

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.