Een eindeloze vakantie
Ik voelde dat ik aan vakantie toe was. Het was al de tweede keer in mijn leven dat ik zo intens nadacht over de invulling van mijn dagelijks bestaan. Over de zin van een vaste baan en carrière maken of het zoeken van losse baantjes en zien wat er van komt. Dit bracht op bepaalde momenten een buitengewoon beangstigend gevoel teweeg. De eerste keer dat ik hier over nadacht was in de tijd dat ik als bordenwasser in m’n onderhoud voorzag. Een ogenschijnlijk zorgeloze baan, maar de onregelmatige werktijden begonnen me meer en meer te benauwen. De ene keer begon je om zes uur ’s ochtends met het afwassen van de ontbijtborden, de andere keer waste je om half vijf ’s nachts de laatste glazen van een bruiloftsfeest af. De schaarse vrienden die ik had zag ik niet meer en al snel raakte ik gewend aan de beloning die ik mezelf na een dag werken gaf. Drank. Steeds meer drank. Werken, drinken en denken vulden mijn leven. Het ging mis.
Maar zover wilde ik het ditmaal niet laten komen. Weliswaar dronk ik veel minder dan vroeger en had ik als kassier in een bouwmarkt een regelmatiger dienstrooster, toch voelde ik dat de eenzaamheid me parten begon te spelen. Ik praatte te veel met mezelf over andere mensen die ik als marionetten door het leven zal bewegen. Een onzekere blik in de spiegel bepaalde dagelijks hoe ik een dag moest beginnen. Bovendien begon het regelmatige leventje op een ware sleur te lijken. Gelukkig ontmoette ik juist op tijd iemand die op dezelfde manier tegen het leven aankeek als ik. Hij sprak mijn levenstaal. Ik ontmoette hem in mijn vakantie. Of misschien is het beter om te zeggen dat hij mij ontmoette. Die vakantie was de aanzet tot een grote ommekeer in mijn leven. Een vakantie die niet eindigde en zo moet het met vakanties ook zijn.
Een maand geleden. Ik was, net als andere jaren, met de trein naar een grote Europese stad afgereisd. Dit jaar was Brussel mijn vakantiedoel. Het prettigste van vakantie vind ik het ongeorganiseerd en ongepland rondtrekken. Ieder jaar bleek het weer een succes. In Brussel nam ik een willekeurige bus en na een uur reizen ben ik gewoon bij een willekeurige halte uitgestapt. Zomaar, zonder enkele reden. Met voldoende geld op zak, een overnachting in een hotel calculeer ik altijd in, liep ik naar een café dat ik vanuit de bus had zien liggen. Daarmee was de halte waar ik uitstapte misschien niet helemaal willekeurig gekozen.
‘Un pression, alstublieft…uh…s’il vous plait.’ De man achter de bar knikte en begon aan zijn werk. ‘Een Hollander hier. Lang geleden, lang geleden.’ De toon waarop de man sprak klonk zachtmoedig. Ach, waarom ook niet. Je hebt ook mensen die je in het buitenland brutaal aanspreken met “Hé, nog een Hollander. Waar kom je vandaan? Amsterdam? Oh, waar? Ja, kom ik ook vandaan. Pilsje, kameraad?!” Daar kan ik niet zo goed tegen.
‘Lang, lang geleden.’
De man sprak de laatste woorden langzaam uit. Berustend. Alsof hij het niet tegen mij, maar tegen zichzelf zei.
‘Mijn Frans is zeer slecht. Gelukkig spreekt u Nederlands.’
De man straalde een ongekende rust uit. Ik had het gevoel dat hij mij op de een of andere manier kende. Hij keek naar mijn notitieblokje. ‘Schrijf toch verder, jongen. Schrijf toch.’ Niemand in het café had in de gaten waar de man en ik het over hadden. Maar hadden we het wel over iets? De barman zette mij een glas bier voor en verdiepte zich weer in zijn krant. De andere aanwezigen, twee grijze kleine mannetjes, speelden rustig een spelletje schaak. Er waren nog maar twee schaakstukken uit het spel gehaald. Een witte en een zwarte pion.
‘Ik schrijf niet altijd’, zei ik wat verlegen. Hoe wist die man eigenlijk dat ik schreef? Ik deed het nog maar een paar maanden en tot nu toe was het iets waar ik met niemand over sprak.
‘Vakantie, niet? Ik was dertig, nu ben ik vijftig en zit ik hier alweer’, sprak de man. Ik luisterde en dacht na over de eventuele betekenis van dit gesprek. Hij was toen dertig, ik ben nu dertig. Straks vertelt ie me nog dat ie kassier is geweest in een bouwmarkt.
‘Ben je hier toevallig verzeild geraakt?’ vroeg de man. Ik keek hem aan. Zijn grote bruine ogen en z’n volle baard fascineerden me . Hij had net zo weinig haar op zijn hoofd als ik. ‘Ik heb vakantie’, vertelde ik. Hierna ga ik weer aan het werk als kassier. Dat doe ik al een half jaar. Maar waarom zei u net ‘schrijf toch’? Hoe weet u dat ik wel eens iets opschrijf?’
‘Ik heb net zo’n boekje als jij. Alleen Proest in Amsterdam verkoopt die boekjes. Ik gok dat je het gebruikt om aantekeningen in te maken of gedichten in op te schrijven.’ Hij had gelijk. Het boekje had ik inderdaad bij boekhandel Proest gekocht. Mijn interesse in de man nam toe. ‘U woont ook in Amsterdam?’ vroeg ik. De man pakte een sigaret uit een verfrommeld pakje en bood mij er één aan. Ik accepteerde zijn aanbod. Hij praatte verder. ‘Ik woon hier en daar. Iets verderop staat een oude schuur. Daar woon ik nu. De schuur is in het bezit van de eigenaar van deze bar, mijnheer Le Clerque. Ik help hem met schilderen, tuinieren, koken en van alles. Als dank heeft hij mij die schuur aangeboden. Nu woon ik dus hier.’
De man achter de bar keek even op toen hij zijn naam hoorde. ‘Maar ik woon ook in Amsterdam’, vervolgde de man. ‘Ken je Het Gulden Vlies? ‘ ‘Tweedehands boeken’, zei ik. ‘Ja, daar werk ik ook. En woon ik ook.’ Het werd me nu duidelijk waarom die winkel zo vaak dicht was. Toeval bestaat niet, maar ik was van plan om na deze vakantie een bezoek te brengen aan die winkel.
Dezelfde avond was ik te gast bij de man uit het café. Zijn schuur was smaakvol ingericht. Een grote bank met twee grote gele kussens, twee oude houten boekenkasten met heel veel boeken, een kleine televisie, een platenspeler en een kast met flessen wijn. Een antieke koperen hanglamp verlichtte de ruimte die symbool had kunnen staan voor een hippiekamer uit de jaren zestig. Verder zag ik een hoekje met een koelkast, een fornuis, potten en pannen, glazen en verschillende borden.
‘Ik schrijf alleen uit een soort spanning’, zei ik na de tweede fles wijn. De atmosfeer in deze schuur en de hoeveelheid wijn zorgde er voor dat ik schaamteloos en openhartig over het leven, de dood en de kunst van het schrijven praatte. Een gevoel dat thuis in Amsterdam tot de zeldzame momenten behoorde. Zwaan, zo heette de man, werkte ooit als een hoge ambtenaar op een ministerie. Hij vertelde me over zijn beslissing zijn carrière op te geven voor een bestaan als levensgenieter pur sang. Ik schrok van de hoeveelheid poëziebundels die hij had geschreven. Dat zou ik in meerdere levens niet eens redden. Veel gedichten over de schoonheid van de natuur en het onbehoorlijke gedrag van veel mensen.
Ik vertelde hem één van mijn geheimen. ‘Ik weet niet wat ik er mee moet, maar het is het beeld dat ik in de spiegel zie. Als het zelfverzekerd overkomt schrik ik en word ik op slag nog onzekerder dan ik al ben. Zie ik een onzekere en angstige blik, dan weet ik dat ik op moet passen.‘ Zwaan glimlachte. Hij pakte één van zijn bundels en liet me een gedicht lezen. Terwijl ik het las maakte hij een derde fles wijn open. Het gedicht raakte me. Het was een gevoel van herkenning. Het kon niet anders dan dat hij mij voor was in het schrijven van gedichten. ‘Daarom kan ik de woorden nooit vinden. Ze liggen hier.’ Hij lachte en we proostten.
De volgende dag liet Zwaan me de omgeving zien. Een fraai landschap, gevuld met bomen, uitgestrekte velden en heuvels. Monsieur Le Clerque bood ons in de namiddag een heerlijk maal aan. Buiten was het een stuk warmer dan de vorige dag, zodat we op de stoep aan een tafeltje konden zitten. ‘Wanneer ga je weer terug naar Amsterdam? ‘ vroeg Zwaan. Ik had daar de afgelopen nacht al over nagedacht, maar door de hoeveelheid wijn wist ik dat mijn wens hier te blijven op dronkenschap berustte. Nu had ik vandaag nog maar één slok wijn op en toch dezelfde gedachten als afgelopen nacht. Misschien kwam het ook door het gedicht dat ik deze middag had geschreven. Voor het eerst schreef ik op zo natuurlijke wijze de woorden op papier, dat ik er zelf bijna van schrok. Het was me een raadsel hoe ik zoiets moois op papier kon zetten. ‘Ik heb zo net met de bouwmarkt gebeld’, zei ik. ‘Mijn baas vond het niet aanvaardbaar dat ik mijn vakantie voor onbepaalde tijd wilde verlengen. Ik antwoordde hem dat ik dat wel kon begrijpen.’
Uit: Op koers, uitgeverij Aquazz 2011